Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/45

Deze pagina is proefgelezen

hoek van de spiegelconsole. Constance zag hem aan, even verward. Zij kon een ogenblik niet spreken, begreep niet. Zij was zelf opgevoed en had zelf geleefd volgens zeer minutieuze regelen van kaartjes-pousseren, maar toch begreep zij niet goed, dat een zwager bij een andere zwager — zelfs vóor dat hij in de stad was, en tijdens een bezoek in de slaapkamer zijner zuster, tussen de intimiteit van haar uitgepakte koffers, een kaartje voor hem ter zijde legde... Maar zij was zo lang uit Holland en uit Den Haag weg geweest; zij wilde niet laten blijken, dat zij niet begreep en, als vrouw van de wereld, wilde zij ook vooral niet laten blijken, dat zij Karels kaartje niet alleen stijf maar zelfs intens burgerlijk vond en zij zeide met een zachte glimlach:

Heel goed, Karel: Van der Welcke zal je visite zeer appreciëren.

Haar stem klonk vriendelijk, eenvoudig, zusterlijk gewoon en noch Karel noch Cateau merkten iets, dat Constance zich zo bedwongen had als zij zich in Rome wel eens had moeten bedwingen, in een diplomatieke salon, vol intrigue en beleefde nijdigheid...

In de coupé zei Cateau:

— Dat heb je slim... gedaan... Kárel... met dat kàartje...

— Ja, het leek me zo het beste, zei Karel, burgemeesterlijk.

 
 

VI


Adolfine keek nijdig om zich rond. Wat moest die Constance aan haar toilet verdoen, en zo veel geld hadden ze toch niet, want ze leefden van een toelage van papa en mama Van der Welcke — van Constance's vaderlijk erfdeel — en van wat Van der Welcke scharrelde in Brussel: met wijnen en assurantie's. Alles te zamen niet vet soppen: dat wist Adolfine zeker. Zij vond vooral een bonten bolero prachtig en verwonderde zich wat dat toch voor twee soorten bont was, maar zij zei er niets van; zij prees in een ander nooit iets, noch zijn mantel, noch zijn kwaliteit van gemoed of hart. Al had zij er nu een lief ding mee kunnen winnen — zij had toch niet kunnen zeggen: Constance, wat is dat een aardige bolero. Maar telkens zag zij, nijdig, bleek van afgunst, naar het bonten kledingstuk, dat over een stoel hing en haar bijna pijn deed, omdat zij het niet bezat, en niet wist hoe zij er ooit een zou kunnen bezitten.

Constance was wat moe. Zij had eerst met Addy koffers uitgepakt. Karel en Cateau waren gekomen en zij had druk gepraat, blij hen te zien. Maar dat kaartje van Karel had haar stil gemaakt en zij sprak matjes.

— En je meisje... Adolfine... trouwt al gauw?

— In Mei.

— Ik heb je meisjes na verleden Zondag niet meer gezien...