Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/464

Deze pagina is proefgelezen

ik bijna even vies, als dat ik naar Zwitserland ga... Neen, ik blijf thuis. Ik ben hier tevreden. De juffrouw hier is heel netjes, en de meid ook, en al moet ik een massa zelf nakijken om mijn boel schoon te houden... zo is het tóch nog al verzorgd... en niet al te vies.

— Maar Paul! zei Gerrit, met een breed gebaar van schei-er-nu-mee-uit-zeg!:

— Die netheid van je wordt een manie!

— En waarom mag ik niet net zo goed een manie hebben als een ander, vroeg Paul beledigd. Iedereen heeft zijn manie. Jij hebt een manie om kinderen te verwekken. De mijne is sterieler, maar heeft evenveel recht van bestaan als die van jou.

— Maar Paul, je wordt net een oude vrijer, op die manier: als je je nooit eens beweegt, uit vrees van vuil te worden. Je groeit op die manier vast in een egoïst kringetje om je eigen... je stelt in niets belang meer, zo... en je bent toch nog jong, nauwlijks acht-en-dertig...

— Ik heb jaren belang in de wereld gesteld, zei Paul; maar ik vind de wereld zo een vuile, gemene hoop, zo een agglomeratie van menselijke ellende, zo een rotte, schurftige, stinkende, smerige asvaalt...

— Maar Paul, wat een idiote overdrijving...!

— Dat ik me eindelijk terugtrek in mijn eigen kamer, waar het tenminste netjes is! zei Paul even met vuur.

— Maar kerel, je meent dat niet: ik weet niet of je ernstig bent of blageert.

— Ernstig? Ben ik niet ernstig? zei Paul en hij grinnikte van minachting: hij maakte zich werkelijk boos. Ben ik niet ernstig?

— Nou, àls je ernstig bent, vind ik je eenvoudig ziek.

— Ziek?

— Ja, ziek... even goed als ik Ernst ziek vind. Die netheid van je is een manie, die asvaalt-opvatting van de wereld is ziekelijk. Een blagueur ben je altijd geweest, maar vroeger was je tenminste gezellig... een brillant causeur, en tegenwoordig, de laatste tijd, ziet men je nergens... sluit je je op... word je onmogelijk... saai...

— Ik word ouder, zei Paul bezadigd. Een brillant causeur... mogelijk, dat ik het vroeger geweest ben. Maar het is de moeite niet waard. Zodra je een gedachte in woorden cizeleert en die uiten wil, hoort niemand naar je. De mensen praten al even slordig en smerig als zij in alles zijn... Het is niet de moeite waard... En toch... zei hij, met een tint van weemoed: je hebt gelijk: vroeger was ik anders... Maar, kerel, het is zo niet de moeite waard... Jij hebt nog je vrouw en je kinderen — niet, dat ik er naar verlang, naar een vrouw en naar kinderen, vooral niet naar zo een mierennest, als jij hebt verwekt... Maar wat heb ik nu... De soos verveelt me... Iets te doen