Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/475

Deze pagina is proefgelezen

ieder aan een zijde van de deuren der serre, nijdig nu en dan bitsende in elkanders oren: opmerkingen, die de kinderen wel verstonden, en waarom ze glimlachen moesten — uitziende met haar begerige oude ogen van snoeplustige oude dames naar het koekje en de limonade, dat zij eindelijk met welbehagen verorberden, om dan, ineens, tegelijkertijd, op te staan en te gaan, voorzichtig door de nichtjes de trap afgeleid, naar de vigilante met de vertrouwde koetsier, die ze altijd veilig thuis reed. De Zondagavond was niet meer dezelfde, vond Gerrit, zonder die twee typische, traditionele figuren, — waarom zij allen veel grappen verkochten — maar die toch zo lang iets hadden behouden van de onveranderlijkheid van het leven, de vertederende eentonigheid ervan — tot plots het veranderd was... en de twee figuren waren verdwenen... Jaren zouden zij misschien nog leven, kibbelende en kissebissende, zich vastklampende aan de wereld — jaren, als zou de dood geen vat op haar hebben — maar nooit zouden zij daar meer zitten, ieder aan een deur van de serre...

Maar een grote leegte, door geheel de beide kamers, had gegeven de uiteenspatting van Bertha's groepje... Want nooit kwam Bertha meer in Den Haag, en allen, die haar wel eens opgezocht hadden in Baarn, waren het eens geweest, dat zij er wel vreemd werd, er wel vreemd zat aan haar raam, bijna onbewegelijk — alsof na al haar drukke leven van wereldvrouw, plots na de dood van haar man een algehele nodeloosheid Voor zichzelf om haar heen was gezonken, als een element, waarin zij versufte: zij sprak bijna niet, zij stelde in niets belang, zij zat maar, zij keek maar, ging nooit uit, en hoewel zij geheel haar verstand had, was het geworden een starend soezen, een over zich heen laten glijden van de jaren, die nodeloos en somber aan zouden schemeren om haar ziel, geheel een schemering van triestige afwachting van àlle zwart zouden om haar ziel rondduisteren.. In die emotie— en woordloze treuring had zij alleen Marianne behouden, ook al zou Marietje later thuiskomen... Van Emilie en Henri wist de familie nu wel, want Emilie, fier op haar nieuwe leven, had niet kunnen zwijgen, had geblageerd op wat zij daar deden en hoe zij geld verdienden in Parijs... en de gehele familie was er door verbaasd en geschokt geweest... Adolfine en Cateau hadden allen doen zweren het toch nooit te zeggen, dat Emilie waaiers schilderde en dat Henri clown in een circus was! En voor mama Van Lowe hadden zij wel niet de waaiers van Emilie kunnen verbergen, omdat zij er zelf een aan haar grootmoeder had geschonken, maar wel dat schandaal van Henri: gelukkig, dat wist de oude vrouw niet: dat zou haar zo een schok kunnen geven, dat het wel haar dood kon zijn... Gerrit wist, dat men over Emilie en Henri onuitputtelijke praatjes vertelde in Den Haag, en hij, liever, had maar ronduit verteld, opdat de mensen zouden de waarheid weten, maar allen,