zelfs Constance, hadden hem gesmeekt er toch over te zwijgen en hij zou dus zwijgen met de anderen, als betrof het een schandelijk familiegeheim... Op de Zondagavonden was Ernst wel niet geregeld gekomen, maar zijn afwezigheid — daar in Nunspeet — sloeg toch een treurige schaduw altijd: treuriger nog was het, dat tante Lot wel kwam met de meisjes, maar erg, erg klaagde, dat het helemaal niet goed met de suiker ging, en dat het een beroèrrde tijd was... En waarlijk, plotseling, op een Zondag, kwam tante binnen met veel emotie en tranen, de meisjes geresigneerd, als eenvoudige goede zielen, en tante vertelde in een vloed van woorden, dat zij zo goed als geruïneerd waren — oom had uit Java telegram na telegram gezonden — zo goed als geruïneerd: zij verlieten dadelijk hun grote huis; zij hadden op Duinoord al op zicht een klein, klein huisje, en daar zouden zij zich opschieten, tot er betere tijden aankwamen... Het gaf een grote ontsteltenis in de familie, waar geld wel nooit geteld, maar toch altijd heel erg nodig geweest was — maar Gerrit bewonderde, trots al de tragiek van tante, die de gehele avond met een huilende stem jammerde — een acute praktisheid: ook in de meisjes een rustige kalmte, en zonder schijn van vroegere weelde ophouden rustig weg voor de toestand uit te komen, en zich verminderen met eenvoudige zekerheid, die alle valse schaamte uitsloot... Een klein huisje, eén meid... ja, Herrit... maar nassi zou tante toch geven, hoor, want zonder sambal geen leven, Herrit... en Gerrit, met Constance sprekende, bewonderde dit: dat praktische en trots de tragiek der tranen en gebaren en uitroepjes van ja-à, kassian! ogenblikkelijk de tering naar de nering zetten en hij zei:
— Geloof je, dat echt Hollandse mensen dat ooit zo zouden kunnen doen! Neen, ze zouden het ten eerste niet uitbazuinen... dan zouden ze stilletjes naar het buitenland gaan... maar goeie tante Lot: ze bazuint het uit en ze heeft gisteren al praktisch gehandeld — en ze schaamt zich niet in haar kleinere huis te gaan... en ze vraagt mij er waarachtig dadelijk op nassi...
Ja, dat was nog het ouderwetse van het goede Indische: de eenvoudige ziel, de eenvoudige levensopvattingen; het ware, en niet naar de schijn, de hartelijke gastvrijheid nog, zelfs al waren er geen duiten meer; en dat was een sympathie voor Gerrit, ook al sprak tante nog zo Indisch, al zag ze er nog zo Hindoe-idool uit, met de zware plooiboezem en de brillanten als kanjers... En de drie meisjes, — niet jong meer: waarom waren de goeie kinderen toch nooit getrouwd, in Gholland! — zo rustig, zo praktisch, al lachende, om de ene meid: ze zouden zelf haar bed wel opmaken, maar Mima, natuurlijk, die bleef — net een ddàme, je moet sien, corset, ghoed — delende rijkdom en armoede met haar njonja, eenvoudig weg, zonder zelfs