Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/481

Deze pagina is proefgelezen

— Waar moet je naar toe...

— Naar mijn huis...

— Ben je getrouwd, Gerrit...

— Ja... Vooruit nou.

— En heb je kindertjes?

— Ja... Ajo...

— Je hebt zeker lieve kindertjes, Gerrit?

Haar diepe ogenvonk van gouden spot priemde Gerrit toe... maar nu keerde zij zich om, liep vlug, sloeg de Timorstraat in en verdween in de Bosjes. Het was er heel donker...

— Nou, wat is er...

— Ik heb je in twaalf jaren niet gezien, Gerrit.

— Heb je me niets anders te vertellen...

— Ja... hoor dan... zeide zij snel, begrijpende, dat zij zuinig moest zijn met dit kostbare ogenblik. Hoor dan... Ik ben twaalf jaar in Parijs geweest Gerrit; ik heb er heel veel verdriet gehad, hoor... Maar heel veel plezier ook. Ik was er erg chic, mijn portret lag tussen de Czaar en de koning van België in voor de winkels en onder het portret van Otero. Nu, dat is wel een bewijs, hè... Maar heel veel verdriet ook, Gerrit. De mannen zijn zwijnen, Gerrit: ze zijn niet allen als jij, zo aardig en zo lief... Ik heb dikwijls aan je gedacht...

— Ja maar, dat kan me allemaal niets schelen...

— Ik heb dikwijls aan je gedacht... Hoe lief je was en hoe goed, Gerrit, ook al dee je nog zo ruw soms, en al zet je nog zo een boze stem op... Nu, Gerrit, en ik moest terug naar Den Haag — zie je, dat is te lang om je te vertellen... en nu Gerrit... nu wil ik je zeggen... nu ben ik heel arm... ik heb geen cent op het ogenblik... Toe Gerrit, kan je me niet vijftig gulden geven.

— Zeg eens, als je denkt, dat ik rijk ben, heb je het mis. Ik kan je niets geven.

— Nou Gerrit, ook geen vijf en twintig gulden maar? Daar zou je me al erg mee helpen.

— Ik heb ze niet.

— Ach toe, Gerrit, kan je me niet iets geven...

Gerrit grabbelde in zijn zak.

— Hier heb je twee rijksdaalders... en een tientje. Meer heb ik niet. Ik ben niet rijk en ik loop niet met stapels bankpapier in mijn zak.

Hij gaf haar het geld.

— O Gerrit, dank je wel. O Gerrit, wat ben je lief...

En voor hij het kon verhoeden, had zij zich om zijn hals gegooid en zoende zij hem dol op zijn mond.

Hij wierp haar bijna van zich.

— Zeg, ben je gek...!!

— Neen Gerrit, maar ik hou van je en je bent zo lief. Dank je wel Gerrit, dank je wel.