Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/500

Deze pagina is proefgelezen

— Dorine? Wonen bij me? Neen, neen, niet in huis. Waarom?

— U is zo eenzaam, en al heeft u de meiden lang, zou toch een juffrouw, die bij u zat...

— Bij me, een juffrouw, die hier de hele dag zat. Neen, neen ...

— We zouden het toch gaarne zien, mama.

— Maar het gebeurt niet, hoor. Neen.

En de oude vrouw bleef koppig.

Op een middag zei Adeline:

— Mamaatje, Constance heeft me verzocht u te zeggen, dat ze in een paar dagen niet komen zal.

— En waarom niet, wat is er dan met Constance?

— Met haar niets, mamaatje, maar ze is geroepen naar Driebergen...

— Naar Driebergen.

— Ja, mamaatje. De oude mevrouw Van der Welcke is niet heel wel de laatste tijd

— Is ze al dood?

— Neen, neen, mama.. Ze is alleen maar een beetje ziek...

De oude vrouw, welwetend, knikte op en neer het hoofd. Zij had Constance al aan het ziekbed gezien van de stervende vrouw daar ginds, maar zij zeide het niet — omdat Adeline het niet zou geloven willen.

Op een middag zeide Cateau.

— Mama... het is heèl treurig, maar de oude mevrouw Friesesteijn...

— O, die heb ik... in lang, in lang niet gezien, en...

— Ja. En het is heel treurig, mama, omdat het een vriendin van u was. En nu mama... zèggen ze... dat ze ziek is en dàt ze het niet lang maken... zal.

De oude vrouw, welwetend, knikte...

— Ja, ik wist het... zeide zij.

— Zo?? zei Cateau, ronde ogen. Heeft iemand het u dan gezègd...

— Neen, maar...

De oude mevrouw had haar toch gezien, haar oude vriendin, en zij had zich bijna versproken en het Cateau geopenbaard.

— Wat?? vroeg Cateau.

— Ik dacht het wel, zei de oude mevrouw. De oude mensen sterven... om de oude mensen heen...

— Mama... we hadden heel graag...

— Wat?

— Adolfine had het graag... en Kàrel ook... mama.

— Wat?

— Dat u een juffrouw nam.

— Neen neen, ik wil geen juffrouw.

— Of Dorine. Die is oòk heel lief...