Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/501

Deze pagina is proefgelezen

 

— Neen, neen. Dorine ook niet, hoor.

En de oude vrouw bleef koppig... De oude mensen stierven om haar heen; telkens hoorde zij van tijdgenoten, die gegaan waren voor altijd. Haar oude huisdokter was gestorven — hij, die in Indië al haar kinderen had geboren zien worden — nu ging een oude vriendin — nu zou gaan de oude moeder van Henri, wie Constance leed had gedaan, en die toch had Constance tot zich geroepen... Wie waren er nog meer gegaan? Zij heugde ze zich niet allen meer; het dampte soms dof in haar brein, en dan vergat zij namen en mensen, evenals de oude zusters altijd vergaten, en verwarden. Zij wilde niet verwarren; maar zij kon niet helpen, dat zij vergat.

— Dus, zeide zij tegen Cateau. Ik zal Constance wel in lang nièt zien...

— Constànce?

— Ja, je zei immers, dat ze naar Driebergen moest.

— Neen, mama, ik heb van Constance niet gesproken...

De oude vrouw knikte, haar altijd welwetende knik. Toch herinnerde zij zich niet meer wie haar dan wel van Constance gesproken had, maar zij wilde het liever niet vragen...

En zij bedacht het zich, uren lang...

 
 

VII


— — — — — — — — — — — — — — — — — — — —

Een ijzige huivering viel over Constance neer, toen zij aankwam te Driebergen en buiten het station zag het rijtuig staan, met de koetsier, de palfrenier.

— Hoe gaat het met mevrouw? vroeg zij, en stapte in.

Maar zij hoorde nauwlijks het antwoord, hoewel zij het wel begreep. Zij huiverde, ijzig koud. Zij rilde in haar bonten mantel. Het was over de ernstige, verwinterde bomen een gestadige regen van dagen lang, uit een hemel laag, maar zo ontzettend wijd en zwaar, dat hij drukte als een erbarmingloos duister. Ernstig schoten de verwinterde wegen weg, waarlangs ratelde nu het rijtuig. Ernstig, in hun naakte tuinen, rezen de huizen heel treurig, omdat zij waren verlatene zomerhuizen, in de ijskoude winterregen.

Het was als een zwarte dag. Het was drie uur, maar het was nacht, en de regen, grauw over de weg en grauw over de huizen en tuinen, was zwart over de verschieten, die vaag waasden door de naakte tuinen heen. De ernstige bomen schenen dood en leefden alleen met een wanhoopsgebaar der takken, als een van verre aanhuilende wind door ze heen voer en ze roerde.

De naakte voortuin reed het rijtuig nu in, om de perken der stro-omwondene struiken. Een heel enkele keer maar had Constance zo gereden... altijd met die zelfde juiste bocht