Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/505

Deze pagina is proefgelezen

was je nog jong, mijn kind, en ik ben het geweest, die tot je heb moeten gaan op een verjaardag van Henri... ik, en toch, geloof ik, was er geen onrecht aan mijn kant... Zeg, was er onrecht aan mijn kant...? Heb ik niet àltijd aan de verzoening gedacht... Was het niet je nog wrokkende jeugd, die niet de verzoening wilde... Stil, schrei niet: eenmaal komt de verzoening toch, vroeg of laat — eenmaal smelt alle wrok toch... Als het niet hier is... dan is het daàr... Maar tussen ons, kind, is het al hier. Tussen ons is het al hier... Ik voel, dat je langzamerhand in je hebt voelen verzachten de boze wrok, omdat je hebt leren begrijpen... leren begrijpen de andere gedachten van andere, oude mensen, mensen van vroegere dagen, ouderwetse mensen, mijn kind. Je hebt ze leren begrijpen, en zachter is je ziel voor ze gestemd geworden... en je hebt je gezegd: ik begrijp ze... ze konden niet anders zijn... Zelfs... mijn kind... zelfs... dàt de oude man... nu... nu nog... niet zo geheel heeft vergeven, vergeten... als ik... het... al lang... al lang heb... vergeven, vergeten... zelfs dàt kan... kan je nu begrijpen, nietwaar... Ben ik daar niet zeker van? Zelfs... dat hij nooit... kind... dat hij nooit zal vergeven... en vergeten... zelfs dat, kind... stil, schrei niet... zelfs dat zal je moèten leren begrijpen... zelfs dat begrijp jij al... Laten wij dat samen begrijpen... al betreuren wij het ook... maar laten wij het verder niet zeggen... aan niemand... en laten wij het hem beiden... kind... vergeven... voor nu... en voor later... want als hij niet anders kàn... dan... is het niet zijn schuld... En eenmaal dáar... als wij elkander terugzien... ach... wat zal dan al deze wrok en àl dat lijden van vroeger... te betekenen hebben...! Niets! Daar smelt àlles van vroegere haat en wrok weg in de grote omhelzing. Dan zal oude vader ook niet meer wrokken... Zie je, daarvoor heb ik je geroepen. Om je dat alles te zeggen... Om die woorden, die ik voelde op mijn lippen komen. Om je te zeggen: mijn lief kind... je hebt geleden... maar wij hebben geleden... Mijn lief kind... ik, ik wil je vergeven... hier met mijn laatste zoen... Maar tel mijn vergeving dan dubbel en... jij, mijn lief kind... vergeef... vergeef dan ook — het is mijn laatste verzoek aan je... vergeef dan ook... de oude man... nu... en altijd... altijd...

De kamer was geheel donker, de regen ruiste in de nacht tegen de vensters. Constance was gezonken op haar knieën aan het bed; ze snikte op de hand van de oude vrouw. En er was een lange stilte — alleen met het regenruisen en het stil hikkende snikken. De donkere kamer was vol van het verleden: vol van àl de dingen, die uit de dode jaren opleefden bij de woorden der oude vrouw... Maar door dat verleden heen zag zij, als een schel licht, de naaste toekomst dagen. Zij zag het schel dagen, en zij zei: