Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/508

Deze pagina is proefgelezen

zeg... maar heus, Dorine is me te druk... Ach kind... als jezelf nog bij me in huis kon komen.

— Maar mama... dat gaat immers niet.

— Ja... met je man... met je kind.

— Neen mama... dat gaat heus niet.

— Jawel, jawel, dat zou gaan... Met je man, met je kind... Dan zou ik over de drukte nog heenstappen.

— Neen mama, heus, dat gaat niet. Terwijl Dorine...

— Neen, neen ... ik wil niet Dorine. Ik wil jou...

— Waarom?

— Ik wil jou... Ik wil Addy... Ik wil jeugd. Het is alles zo somber... Dus doe je het?

— Mama... heus...

— Je wilt niet. Ik zie wel, dat je niet wilt... Jullie zijn allen egoïst... Zo zijn kinderen altijd... Ach, waarom leef ik nog...

— Lieve mama, wees redelijk. U zou Dorine al te druk vinden, en wij... met ons drieën...

— Ja, met jullie drieën...

— En de broers... de zusters...

— Wat?

— Ze zouden het niet goed vinden.

— Ze hebben niets goed te vinden.

— En mijn man ...

— Wat?

— Mijn man... heus, het gaat niet...

— Ja... ik zie het wel, dat je niet wilt... Jullie zijn allen egoïst... Neen, het was niet mogelijk. Constance zag al te voren al de moeilijkheden: de oude vrouw, die nog altijd des morgens haspelde door het huis, om te zien of alles in orde was... en dan een sigaret van Van der Welcke... een boek van Addy, dat slingerde... honderden kleinigheden... Adolfine, Cateau, Dorine... die zeer zeker niet goed zouden vinden, dat juist zij, Constance, in huis kwam... juist zij... met Van der Welcke... Neen, het was niet mogelijk... om de honderden kleinigheden... en ook... om iets vreemds van kiesheid...: zij wilde niet met haar man, met Van der Welcke — hoe lang dan ook alles geleden was — komen bij mama...

— Nu, dan maar niet, kind, zei bitter de oude vrouw en het hoofd knikte herhaaldelijk, wel wetende al de bitterheden van de eenzame sombere ouderdom... — Ja, ja... zo is het... zo is het altijd... En de oude man... daarginds... blijft... dus alleen...?

Constance's hart kromp toe. Zij zag de glassige ogen van de oude vrouw vaag opslaan naar haar ogen en zij las in de vage blik het zich niet duidelijk meer herinneren van de dingen, die pas waren gezegd. En terwijl de ogen glassig staarden, treurde de klagende stem, met die inwendige wening, gebroken klank