Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/53

Deze pagina is proefgelezen

vijftien — toen was je ineens een nuf, in een lange baljapon, en danste je alleen met oude generaals en de Algemene Secretaris...

— En wat ben ik nu? vroeg zij, glimlachend, maar haar ziel van weemoed vol.

— De verloren zuster... weergevonden.

— Ja... wèl de verloren zuster.

— Kom, zusje, niet zo droevig.

— Mijn leven is zwaar geweest.

— Maar je hebt nu je jongen, je kind. Kinderen zijn alles.

— Mijn leven is fout geweest op fout... En ik ben bang, dat ik mijn jongen niet goed zal opvoeden.

— Laat dat dan over aan je man! zei Gerrit mannelijk.

— Zo? riep Adeline. Moet ze dat overlaten aan haar man??

— Ja, Adeline. Net als bij ons. Ik de jongens, jij de meisjes.

— Zo??

— Maar Gerrit, als ik Addy overlaat aan Van der Welcke... heb ik niets. Niets.

— Wees dan flinker en niet bang.

— O, het leven is soms zo moeilijk... Dus Adeline, Gerrit... jullie zullen een beetje houden van je verloren en weergevonden zuster? Adeline kuste Constance.

Mama Van Lowe trad nader, glanzende, als altijd op het "familietafereel", als zij ze allen verzamelde.

— Mama, ik ben zó blij... zó gelukkig... bij u allen te zijn! murmelde Constance.

De meiden brachten mantels en jassen binnen.

 
 

VIII


De volgende dag haalde Addy zijn vader af van het spoor.

— Vadertje, vadertje! juichte hij, toen Van der Welcke uitstapte.

Zij omhelsden elkaar, Van der Welcke, zeer geroerd, omdat het vijftien jaar was geleden, sedert hij Holland verlaten had. Addy, als een man, hielp papa met de bagage en zij reden weg, in de vigilante.

— Mijn jongen, ik heb je in tien dagen niet gezien!

— Wat had je toch zo lang te doen, vadertje?

— Nu is alles geregeld...

— En nu gaan we een huis zoeken?

— Ja.

Hij zag met een lach van genot op zijn kind, sloeg de arm om zijn schouder, trok hem tot zich, zich voelende vol zware vreemde weemoed en voldoening, omdat hij terug was, in Holland.