Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/531

Deze pagina is proefgelezen

slange-gebeeste, dat om de wolken kronkelde en vulde heel de lucht. O, wat was vol de lucht gevuld, want om het slanggebeeste heen kronkelden als serpentine-slingers de wemelende rails, dwars door elkaar tot ijzeren kluwens verward en de sneltrein, waarin Van der Welcke en Constance zaten met tussen hen beiden een kist, waarin het blauwe lijk van die vrouw, moest langs al die wendingen gaan, en rende en poefte ze af, telkens spiralende rond om zijn eigen weg en ze duizendvoudig afleggend, als steeg en als daalde die luchtsneltrein langs wemelende kurketrekkers... Tot de rails en de drakenkronkelingen en de sneltrein ijlde en ijlde langs het kluwende drakebeest, ijlde langs iedere kronkeling van zijn staart: de trein was als speelgoed geworden, de draak was ontzettend en vulde het heelal; de stad er onder was als speelgoed en Gerrit liep, liep met snellende benen, en zijn hoofd torende reuzegroot en zijn hersens werden als wolken; hij zag zijn hersenklomp wolken en wemelen buiten hem uit... Toch stuwden hem voort instincten en energieën van zeker bewustzijn, want toen hij de Kerkhoflaan insloeg, en achter zich liet het Kerkhof, ter zijde, wist hij heel goed, dat ook daar lag een blauwe vrouw, die gedregd uit het Kanaal hadden agenten-van-politie, maar hij wist ook heel secuur, dat daar boven door de lucht over het lijf van zijn draak en langs iedere kronkeling ijlde, ijlde de sneltrein en ook wist hij, dat hij nu stond voor de villa van Van der Welcke: een huisje zo speelgoedklein, dat Gerrits hoofd uitstak boven het dak ervan, en zijn eigen stem klonk hem als doffe donder toe, toen hij vroeg, aan wie opende de deur:

— Telegram? Van meneer... en mevrouw? Telegram??

Hij herkende niet dadelijk wie hem open deed, hij verstond ook niet het antwoord.

— Telegram? Telegram? herhaalde hij en de donder van zijn stem scheen dof bij de rateling van de sneltrein, dwars door de luchten...

— Wat zeg je? Wat zeg je? herhaalde hij nu.

— Oom... is u ziek? vroeg Addy.

— Ziek .. ziek? Neen, ik ben niet ziek, jongen .. Maar... telegram...

— Papa en mama komen morgen-ochtend terug; ze brengen het lijk van Henri mee, oom... en ze brengen Emilie mee... en ik kom juist van de begrafenis-maatschappij... om te zorgen, dat van het station morgen het lijk dadelijk wordt afgehaald... Ik heb voor alles gezorgd... En nu moet ik naar de ooms — oom Karel — oom Saetzema — Otto heb ik getelegrafeerd — ik weet niet of tante Bertha mee zal komen... Het is heel treurig, oom, en het zal heel treurig voor grootmama zijn, wanneer ze alles weet... Henri... Henri is vermoord... hij was dronken, schijnt het... en...

— Hij heeft zich verdronken en hij was al blauw...?