Zij hielden stil, voor het hôtel. Constance wachtte hen af in haar kamer.
— Dag Constance.
— Dag Henri.
— Ik ben met alles klaar gekomen.
— Zo veel te beter... Hier is je kamer.
— Best...
Hij belde, bestelde zich koffie.
Haar gezicht stond dadelijk strak, nerveus. Addy schonk de koffie in.
— Daar vadertje.
— Dank je, mijn boy. En hoe bevalt het jou, mijn kerel, in je Hollandse vaderland? Hoe bevallen je al de neven en nichtjes?
— O, ik heb nog niet veel van ze gezien, maar ik ga morgen naar de kinderen van oom Gerrit en tante Adeline.
— Hoeveel zijn er daar?
— Zeven...
— Sapristi! Gaat het goed met mama, Constance...
— Ja, heel goed...
— Ik heb... ik heb een brief van papa... stamelde hij bijna. Papa en mama verlangen, dat we ze gauw komen opzoeken in Driebergen
Het was, eindelijk, de zo lang verwachte verzoening, die hij haar bracht.
Zij zag hem aan, zonder een woord...
— Hier heb je de brief! zei hij en reikte haar die over.
Zij las. Het was in de moeilijke woorden van een oud en ouderwets man, die zelden schreef, een poging tot vergeven, vergeten, tot welkom — pijnlijk, maar niet onoprecht. De brief eindigde, dat zijn ouders Henri, en Constance en Addy gauw verwachtten te Driebergen.
Haar hart klopte.
— Zij nemen mij dus in genade aan! dacht zij bitter. Waarom eerst nu? Waarom eerst nu? Dertien jaren is mijn jongen oud en zij hebben niet naar hun enige kleinzoon getaald. Harde mensen! Waarom eerst nu! ik hou niet van ze...
Zij zei echter alleen:
— Het is heel vriendelijk... van je ouders.
Zij had dat zo geleerd, in Rome: zo te zeggen dingen, die zij anders meende.
— En wanneer wil je dan naar Driebergen gaan? vroeg zij.
— Morgen.
— Dan zouden wij 's avonds gaan thee drinken bij de Van Saetzema's... Adolfine en haar man.
— Ik verlang naar mijn ouders.
— Nu negligeer mijn familie dan maar voor de jouwe en schrijf Van Saetzema af.
— Er is van negligeren geen sprake... Ik verlang naar mijn