ouders en we moeten hun tonen, dat wij hun brief appreciëren.
— Appreciëren? vroeg ze bitter. Wat moet ik appreciëren? Dat ze dertien jaren nodig hebben om te zeggen, dat ze hun kleinkind verlangen te zien?
— In al die jaren heeft jouw familie ook niet naar je getaald.
— Dat is niet waar. Mama heeft ons in Brussel opgezocht.
— In dertien jaren — hij lachte schamper — twee maal twee dagen.
Ze stampte met de voet.
— Mama is een oude vrouw... zij reist nooit!
— Mijn ouders zijn ook oud... en ze hebben veel te strijden gehad met hun ideeën en overtuigingen.
— Dus ik moet hun dankbaar zijn?
Hij zag haar hard aan.
— Dankbaar? zeide hij. Je bent het nooit geweest. Niet aan hen, niet aan mij.
Zij krampte haar vuisten.
— Altijd! gilde zij op. Altijd ook! Altijd verwijtingen, dat ik je carrière heb gebroken, dat ik... dat ik...
Zij zenuwsnikte luid op.
— Mama, zei Addy.
Het kind was tussen hen. Het was voor beiden alles. Het begreep nooit de aanleiding dier twisten, de grond van die verwijtingen, en tot nog toe had hij nooit gedacht hoe vreemd het was, dat zijn vaders en moeders familie altijd zo ver waren, onbenaderbaar. Sedert de laatste weken woelde hem dat door het hoofd. Maar hij vroeg niet, ook al begreep hij niet; en al begreep hij dit niet, hij was toch geen kind meer. Hij was al een kleine man en zijn hart was des te zwaarder, omdat hij niet wist en begreep, en toch nam hij zijn taak als een held op.
Zij omhelsde het kind.
— Ach! kreet zij. Je houdt toch meer van hem: — ga maar naar hem, Addy!
— Mama, zeide hij. Ik hou van u allebei... evenveel. Huil niet mama: wees niet zo driftig, zo zenuwachtig...
Van der Welcke dronk zijn koffie uit...
Zij klampte het kind tegen zich aan, zoende hem woest.
— Ik ga uit, Addy. Je bent lief, maar ik ga uit: ik heb behoefte aan lucht.
— Wil ik met u meegaan?
— Neen... Blijf bij papa...
Zij kòn hen niet samenzien dit eerste ogenblik van terugkomst; zij moest er weer, na die tien dagen, aan wennen hem het kind te zien liefkozen en nu... nu vluchtte zij, om het niet te zien. Zij zette haar hoed op, zij kuste Addy nog eens, hem willende tonen, dat zij op hèm niet boos was, nooit boos was. Zij ging.
— Papa, zei Addy.
Van der Welcke keek somber, verlegen.