aan zijn vader... Na papa's dood waren zij verdeeld tussen Ernst en hem geworden... Tussen de krissen en sabels, twee revolvers...
Hij staarde langs de sabels en krissen... en zijn oog bleef aan de revolvers hangen... Tussen de sabels en krissen, tussen de race-paarden en de mooie vrouwen wemelden al de kopjes van zijn kinderen, en hij wist niet of het waren portretten of schimmen... zoals zij geweest waren, de kinderkopjes, zes maanden, één jaar, twee jaren... ouder wordende en groter, meer en meer zonne-uitstralende, zijn dageraad van negen blonde kinderen... Zou hij een vader voor ze kunnen zijn, of zou hij integendeel worden een last...?
Het was of zijn gedachte groef in een diepe diepte. In een diepte groef zijn gedachte met haastige handen zand weg... Wat zocht ze, zijn wroetende gedachte... Wat zocht ze in de diepe diepte, wat smeet ze om hem heen het zand... zo... als hij zich herinnerde... dat... Addy hem eens gezegd had... dat Ernst... zand had uitgewroet... in de duinen... in de duinen... te Nunspeet... Wat... wat...! Werd hij ook gek!! Werd hij gek... als Ernst... werd hij gek... als Ernst! Brak een angstzweet hem uit door zijn kil huiverend lichaam... Werd hij gek...??
— Gerrit... Gerrit...!
Een stem klonk, als van heel ver... door het huis, dat plotseling geworden was... heel diep, heel wijd, heel groot.
— Gerrit... Gerrit...!
Hij hoorde ze wel... de haastige stappen... opklimmen de trappen, die kraakten... maar hij was machteloos te antwoorden.
— Gerrit... Gerrit... Waar ben je...
De deur werd geopend, en het was Adeline, die hem zocht... in de donker.
— Gerrit... ben je hier...
Nog antwoordde hij niet.
— Waar ben je, Gerrit...
— Hier.
— Ben je hier...
— Ja...
— Waarom zit je in de donker... in de kou... Waarom zit je hier, Gerrit...
— Ik... zocht iets.
— Wat...
— Ik weet niet meer.
— Waarom heb je me niet gevraagd!
Zij had het gas opgestoken.
— Je sliep...
— Wees niet boos... Gerrit... Ik was moe.
— Ik ben niet boos, kind. Ik wou je niet storen.
— Waarom heb je me niet wakker gemaakt...