Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/560

Deze pagina is proefgelezen

— Neen... ik ben bang...

— Kom Constance, waarvoor ben je bang... Nu we er zijn... laten we nu bellen... Wat wil je anders... Hier is het.

Hij belde... Zij wachtten; men opende niet en de sneeuw sloeg hun in het gezicht.

— Er is toch licht... zei hij. Ze zijn nog niet naar bed...

— En Addy...

— Addy moet er wel binnen zijn.

— Bel nog eens.

Hij belde. Zij wachtten... Stil bleef in de sneeuwjacht de gevel van het huis, maar er was licht bijna aan alle ramen.

— O... Henri!

Hij belde.

— O... Henri...! begon zij te snikken... Ik ben bang... Ik ben bang...

Het was haar of zij zonk in de sneeuw, in een donsdiepe afgrond. Haar knieën knikten, en hij zag, dat zij zonk, ineen. Hij steunde haar en half flauw viel zij tegen hem aan... Hij belde...

De deur werd geopend. Het was Addy die opende. Zij traden nu binnen, Constance wankelde... En het was door haar halve duizelflauwte of zij in het huis het vlokkende sneeuwen zag, door het dak, binnen de kamers, binnen de gang, en het gelaat van haar zoon scheen door die vreemde sneeuw haar toe te spoken, heel bleek, met de blauwe vlam van zijn grote ogen... Op dit ogenblik klonk van boven een lange schreeuw, een uitgerekte snik, uitgestoten in een marteling van wanhoop en door heel de sneeuwnacht, binnen en buiten, scheen van heel verre... heel verre... die snik Constance toe te schreeuwen uit het lichaam van Adeline.

— Mama... Papa... Stil... Oom Gerrit... Oom Gerrit is... dood... Oom Gerrit heeft zich...

Het sneeuwde, in Constance's duizeling, terwijl zij de trap opging... met haar man ... met haar zoon... het sneeuwde verblindend met al die sneeuw der vergetelheid... het sneeuwde om haar rond... En daardoor schril ten tweede maal... schreeuwde de lange wanhoopssnik van Adeline...

Boven de kamers open... de meiden... kleine Marietje, in haar ponnetje huiverend kijkend om de deur... Open de kleine kamer van Gerrit en op de grond het grote lichaam of het nog groter zich strekte... en er bij, bij het grote lichaam, op de knieën gezonken... de vrouw... de kleine, de blonde vrouw... En voor de derde maal schreeuwde haar wanhoopssnik.

— Adeline!

Nu zag zij om... nu strekte zij de armen hoog... nu voelde zij om zich de armen van haar zuster... Constance...

— Hij is dood!! Hij is dood!!

— Neen... Adeline... hij is misschien flauw gevallen.