breed iets te veel geregen in haar corset. Zij had de brede volle vormen van een gezonde jonge vrouw en zij miste al de morbide distinctie van fijner ras. Haar ogen schenen te staren in een vizioen van genot; haar lippen schenen bereid het genot te zoenen, de greep van haar grote handen was gretig en beslist. Haar voet, in de niet fijne schoen, wat groot, te groot voor een vrouw van elegance. Zij was er ook geen, zij was eerder een vrouw van gezondheid. Zij had geen fijne geest; zij had eerder gezond verstand en de enige kwaal van haar intelligentie was een onbedwingbare ijdelheid. Zij had geen fijne smaak: zij droeg een eenvoudige zwarte blouse en zwarte rok uit Brussel, en toch was er in beide een grove lijn en een zware plooi. De brillant aan haar ringvinger glansde op haar hand brutaal, wit en hard. Het was heel vreemd maar zij zag dit zelf. De brillant had haar schoonmama haar gegeven tijdens haar engagement, uit haar eigen juwelen, nadat zij de ring eens bewonderd had, aan de vinger van Constance zelf, waar de steen irizeerde als vuur...
— Tilly...
Nu lachte zij hem even toe, deed hem naast zich zitten. Zes-en-twintig, jong vader en man, leek hij tien jaren ouder, was hij vooral zo oud geworden in de drie jaren van zijn huwelijk — meende zij. Nu hij zich echter had gewassen, verkleed, nu hij er niet meer vermoeid uitzag en verregend, nu hij lachte onder zijn blonde snor, nu er de lachende welwillendheid was in zijn grauwblauwe ogen, — nu trof het haar niet, nu herkende zij hem, nu was hij van haar, een ogenblik zij met haar man alleen...
— Vertel eens, zei hij; hoe heb je het gemaakt... die vijf dagen?
Zij voelde in hem een welwillende tederheid, en die had zij in hem lief. Zij liet haar hand tussen zijn handen; zij liet toe, dat hij haar kuste en kuste weer. En zij antwoordde, lichtjes de schouders bewegend:
— Hoe ik het heb gehad... Ach, als altijd...
— Dus goed?
— Ja... Zeker. Goed.
— Ik geloof, Tilly...
— Wat?
— Dat je jokt. Je stem is heel kort.
Zij haalde de schouders op, had haar lachje, dat beduidde: wat kan ik er aan doen...
— Je moet eens eerlijk met me spreken, zei hij.
— Ja, zei zij vertrouwelijk. Dat doen we ook niet al te veel.
— Ik heb het soms heel druk.
— Je hebt het altijd druk. Wat moest je nu ineens naar Amsterdam. Ik weet er nauwlijks de reden van.
— Het was om Alex...
— En ben je voor hem geslaagd...?