Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/593

Deze pagina is proefgelezen

 

— Neen, zei ze kalm. Ik heb hoofdpijn en ik ga naar bed.

— Ga je niet mee naar beneden?

— Neen.

— Toe, Tilly, kom mee nu. Ik zou het zo graag zien.

— Liever niet, zei zij zacht en kalm. Ik heb heus hoofdpijn... en ik ga naar bed.

Zij zag hem nog, éen ogenblik, diep aan, en ook hij zag haar aan, heel droef en heel diep. Maar hun zielen ontmoetten niet elkander... Zij, het eerst, zoende hem...

— Nacht dan, zei zij zacht.

Hij zei niets meer, maar hij kuste haar terug, heel innig. Toen ging hij, zij hoorde zijn stap zacht kraken op de trap.

— O God... hoe kan ik haar vinden!! dacht hij. Hoe vind ik haar weer terug...

 
 

III


Een ogenblik maar bleef Addy in de salon.

— Ik zal papa wat gezelschap gaan houden, zei hij.

En hij zocht zijn vader op in diens kamer, want na den eten rookte Van der Welcke altijd zijn drie, vier sigaretten alleen.

— Vadertje... stoor ik je niet?

— Mij storen, beste kerel! Zou je denken, dat je me ooit stoort? Neen, je stoort me nooit... Ik kan tenminste de keren wel tellen, dat je me stoort.

— Maar nu kom ik je dan eens storen.

— Nu, dat is dan wel een buitenkansje.

— ... Om een beetje met je te praten.

— Goed. Dat gebeurt ook al niet veel.

Addy fronste zijn brauwen, en dat gaf hem een pijnlijk droeve trek.

— Je moet niet zo mokken, vadertje. Wat kan ik er aan doen.

— Ik mok niet, beste jongen. Ik neem het aan, dat het zo zijn moet. Ik heb het nu al weer vijf dagen zo aangenomen. Na den eten zat ik hier stilletjes en rookte geresigneerd mijn sigaretten. Van die vijf dagen heeft het er twee gewaaid en drie gestormd. Ik heb er rustig naar zitten luisteren.

— En?

— En... verder niets. Het leven is insipide en hoe ouder ik word, hoe meer insipide ik het vind. Ik filozofeer er ook niet hard over na. Trouwens, dat heb ik nooit gedaan... Maar wel denk ik soms tegenwoordig: wat is die voortgang van het leven beroerd. Ik had het tenminste maar gaarne gehouden zo als het was...

— Hoe vadertje?

— Zoals het vroeger was, toen je een kleine jongen was. Ik heb je zo langzamerhand... zo helemaal verloren... en ik heb zo weinig buiten je.