Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/596

Deze pagina is proefgelezen

En het was of hij met zijn woorden zichzelf nog wilde bedriegen, want had hij al niet begrepen...! En Addy, in zijn vaders ogen, uit zijn vaders stem, zag, dat hij begrepen had, want langzaam, met zachte stem, begon Addy, als was de naam al genoemd tussen hen beiden:

— Zes dagen... geleden kreeg ik een brief... een brief nog eigenhandig geschreven... Een duidelijke rustige hand... De brief was heel kort: hier is hij.

Hij tastte naar zijn portefeuille, hij haalde de brief er uit, reikte die zijn vader over.

Van der Welcke las:


Zeer geachte Heer! Hoewel ik niet het genoegen heb u persoonlijk te kennen, zou het mij een groot voorrecht zijn u dezer dagen te mijnent te zien en te spreken. Ik hoop, dat ge aan het verzoek van een oude man, die zijn laatste dagen leeft, wel zult willen voldoen. Hoogachtend, De Staffelaer.

Addy stond op, want zijn vader beefde; de brief trilde in zijn vingers.

— Vadertje... wees kalm...

— Addy... Addy... zeg me... hèb je hem gezien?

— Ik heb hem gezien... Ik ben tweemaal bij hem geweest...

— En... is hij... stervende?

— Hij is dood. Hij is vanmorgen gestorven.

— Is hij dood?

— Ja vadertje, hij is dood...

— Heb je... heb je met hem gesproken?

— Ja... ik heb met hem gesproken. Hij was heel helder... een helder oud man, niettegenstaande zijn twee-en-negentig jaren. Toen ik kwam, drukte hij mij vriendelijk, aardig de hand, deed me zitten naast zijn stoel. Hij zat op, in zijn stoel... Zo, in zijn stoel, is hij gestorven... weggegaan... heel rustig... Hij zei mij, dat hij mij had willen zien... omdat ik de zoon was... van mijn moeder... Hij vroeg naar mama, en deed mij vertellen hoe u beiden geleefd had... te Brussel... Ik vertelde hem van mijn kinderjaren... Ik vertelde van latere jaren. Hij stelde in alles een vreemd belang... en toen... toen vroeg hij naar u... Hoe u het gemaakt had... hoe u het maakte... hij vroeg of ik hield van mijn ouders... hij vroeg naar mijn carrière... hij vroeg naar mijn ideeën... Ik was bang hem te vermoeien, en wilde opstaan, maar zijn hand dwong me weer te gaan zitten ... "Vertel me... vertel me... verder..." Ik vertelde hem van Den Haag... ik vertelde hem hoe wij nu te Driebergen woonden... Hij wist, dat de kinderen van oom Gerrit hier waren... Hij scheen van ons gehoord te hebben... Toen ik wegging zei