— Kom binnen, Adolfine.
— Stoor ik je niet?
— Zeker niet... Ik ben blij je eens te zien.
Zij dwong zich warmte in haar stem te leggen.
— In jaren hebben we elkaar niet gezien, verontschuldigde Adolfine zich, weifelend.
— Ja, in lange tijd niet... Ik kom zo weinig in Den Haag... Hier is mama.
De oude vrouw zat in de serre, tuurde uit het raam.
— Mama! zei Adolfine geroerd. Mama...
Zij naderde.
— Dag... mama...
De oude vrouw keek haar wezenloos aan.
— Het waait, zeide zij. Er liggen in de tuin gróte takken...
— Mama, zei Constance. Hier is Adolfine... die komt u eens opzoeken...
De oude vrouw herkende niet. Zij zag Adolfine wezenloos aan, onverschillig, toen zeide zij:
— Als het zo waait... is het niet goed... dat Gertrude in de tuin loopt... Er vallen gróte takken neer...
— Neen mama, ik zal haar binnen halen.
— Gertrude? vroeg Adolfine.
— Zij meent onze arme Klaasje, zei Constance.
— Herkent mama me niet...?
— Niet zo dadelijk... Ze zal je wel straks herkennen... Mama, herkent u Fine niet?
— Fine? vroeg de oude vrouw.
— Ja... Adolfine... Kijk ... ze is hier... ze komt u een zoen geven. — Ze is dood, zei de oude vrouw.
— Neen mama, Adolfine is niet dood... Kijk... hier is Adolfine.
De oude vrouw schudde het hoofd.
— Ze is dood, zei ze vast, en zeker. Jaren... geleden... is zij gestorven. Adolfine, plotseling, snikte; zij wendde zich af.
— Mama zal je straks wel herkennen, troostte Constance zacht. Straks, zéker, zal ze je herkennen... Ik ben blij, Adolfine, je te zien...
Maar Adolfine snikte hevig.
— Mama heeft me niet herkend!
— Ze heeft je in lange tijd niet gezien, Adolfine... Ik ben zeker, dat ze je straks herkent... En je blijft nu natuurlijk lunchen...
— Ja... dat zou ik heel graag... Ik ben gekomen... Constance... om...
— Waarom Adolfine...
— Om je iets te vragen... Maar straks, straks... ik ben nu te zenuwachtig...