Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/623

Deze pagina is proefgelezen

— Laat me je helpen je goed af te doen.

— Ik ben heet nat... het regent zo...

— Je hebt geen mooie dag uitgekozen.

— Ik wilde niet langer wachten...

— Zeg mij... wat is er, wat kan ik voor je doen?

— Ik kan het je nog niet zeggen ...

Om de open deur gluurde Gerdy.

— Is dat tante Adolfine??

— Ja... zeker... zei Constance.

Marietje en Adèletje volgden.

— Is dat... tante Adolfine...??

Zij kwamen binnen, zij groetten haar.

— Loopt Klaasje in de tuin? vroeg Constance.

— Zoëven zag ik haar rennen... zei Gerdy.

— Je hebt een druk huis... Constance... aarzelde Adolfine.

— Ja, glimlachte Constance. ik zou ze toch niet willen missen. Al mijn dochters... en mijn jongens.

De meisjes stonden om haar heen, Gerdy heel mooi, Adèletje zwakjes en bleek, en Marietje, lang spichtig, lelijk...

— En dan heb je... Emilie... Adeline... telde Adolfine schuw op.

— Ja... zei Constance. Wij houden ons nu allemaal bij elkaar... Kinderen, tante Adolfine blijft lunchen...

Er was in haar woorden iets als vroeg zij de meisjes te gaan, haar alleen met Adolfine te laten... In de serre tuurde de oude vrouw, naar boven, naar de wolken, die grauw en groot aanwaaiden en zij hoorde niet, sloeg geen acht...

— Adolfine, zei Constance, toen zij weer waren alleen. Wij hebben nog een ogenblik vóor de lunch. Kom naar mijn kamer boven, daar zal niemand ons storen.

Zij strekte haar hand uit, Adolfine nam die. Als werktuigelijk leidde Constance haar zuster door de gangen, de trappen op.

— Het is een somber huis... zei Adolfine en zij keek, bang, naar de eiken deuren.

— Ja, het huis is wel somber... Gelukkig is het groot, heeft het veel ruimte.

— Zo? zei Adolfine geïnteresseerd. Heb je véel kamers...?

— Heel veel... Toen de oude heer leefde, stond alles leeg... Nu is bijna alles vol.

— Bijna àlle kamers??

— Bijna alle... Hier is mijn eigen zitkamer.

Zij traden binnen.

— Het is je salon... uit Den Haag, zei Adolfine, de meubels herkennende.

— Ja... Hier kan ik mij verbeelden in Den Haag te zijn...

— Je houdt van Den Haag?

— Ik woonde er liever dan hier... Maar Henri en Addy zijn gehecht aan het huis, als aan hun familie-huis.