Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/628

Deze pagina is proefgelezen

Constance wilde niet meer luisteren, maar hoewel zij zich zo even bedwongen had, trilden nog haar zenuwen. Om Adolfine af te wachten ging zij door de achterkamer, zette zich in de serre naast de oude vrouw.

— Ja... ja... ja... mompelde de oude vrouw. Als er zo veel regen valt... zullen wij wel weer overstroming krijgen... net als verleden jaar. Voor haar starende blik zag zij de tropische watervloeden van daar ginds.

Na een half uur kwamen Adolfine en Addy, haar zoekende: Adolfine was heel ontroerd, met rode huilogen, die zij telkens wiste. Constance ging haar tegemoet.

— O, Adolfine, zei zij; heb maar vertrouwen op Addy...

Een moederlijke trots trilde door haar stem van medelijden.

— Ik hèb vertrouwen op Addy, Constance, zei Adolfine. Alleen...

— Alleen...?

— Waar moet ik blijven met het kind... Verandering van omgeving, dat zei onze dokter ook... En dokter Berens van het Gasthuis... Toch zijn wij lief voor haar... Waarom verandering van omgeving...! En waar... Ik heb geen geld om... om lange tijd ergens met haar buiten te gaan... In dit seizoen ook... in het najaar... waar, waar moet ik blijven met het kind...

— Ik dacht... zei Addy.

Hij zag zijn moeder aan.

— Wat...?

— Als papa en u het goed vonden ... ik zou haar hier het beste kunnen observeren en behandelen.

Maar Constance werd heel strak.

— Ik weet niet, Addy, zeide zij. Ik weet niet of papa dat goed zou vinden.

En zij vond hem tactloos, dat hij dit zei, in het bijzijn van Adolfine, en zijzelf betreurde het, dat zij vóor de lunch, in haar kamer, Adolfine niet gezegd had, dat het huis vol was, helemaal vol.

Maar rustig ging hij door:

— Ik zou het papa willen vragen... Marietje zou Guy's kamer kunnen krijgen en Guy het kleine kamertje er naast...

— Voor Guy, die werken moet, is dat kamertje te klein.

Hij hoorde een onwilligheid in haar woorden.

— Guy zou in mijn kantoor kunnen werken, zei hij. Ik ben er 's morgens nooit...

— Neen, neen, zeide Adolfine nu. Neen, Addy, het zou niet gaan... Het is al zo druk... voor mama...

— Het is niet, dat het druk is, zei Constance; maar...

— Wat mama? — Ons huishouden is al heel duur.