daag zo vergoelijkte. Was het zo erg niet? Nu, maar ik, als ik getrouwd was, en zelfs ongetrouwd, zou me schamen me zo aan te stellen met een jongmens, ook al was hij honderdmaal een vroegere danseur van me.
— Laat Mathilde zich toch amuseren, zei Constance; heus, ze heeft zo weinig...
— Wat heeft ze weinig? zei Gerdy, bijna ruw. Ze heeft alles, ze heeft àlles! Ze heeft een dot van een man, ze heeft lieve kinderen... ze heeft àlles...
— Maar ze is tussen ons allen... wel eens... wat verlaten en vreemd, vergoelijkte steeds Constance; dus als ze nu eens wat uitgelaten is, dan gun ik haar dat van harte...
— Maar het was meer dan uitgelaten.. het was veel erger: aanstellen was het!
— Foei, Gerdy... je moest niet zo haatdragend zijn...
Gerdy, boos, haalde de schouders op. Zij was altijd dol op tante Constance; ze zou voor geen geld van de wereld willen kibbelen met tante Constance: tante Constance, die zo lief voor hen allen was! en daarom, nu, zweeg ze maar liever. Maar in haar kleine, vieve zieltje ziedde het nu, was ze heel boos, had ze medelijden met Addy. Ze was zo boos, ze had zó met Addy medelijden, dat ze, eigenlijk, zich niet heel goed begreep. Zij was toch wel eens meer door Mathilde geërgerd geworden, Mathilde was haar nooit sympathiek — zij morste met de thee en de melk, alleen al als Mathilde onverwachts binnenkwam, — dat zij zich nu waarlijk niet goed begreep, waarom ze zó boos was, en zó dacht aan Addy — alleen omdat Mathilde zich met Johan Erzeele had aangesteld... Waarom het haar zo hinderde, dat tante Constance, — uit principe, dat begreep zij heel goed — Mathilde's partij nam, waarom het haar hinderde, dat mama en Emilie zo stil, zo melancholiek zaten, dat oma daar zo zwak en stil-beverig zat in haar verre hoek, waarom het haar hinderde, dat Adèletje en Guy tric-trac speelden, onophoudelijk door:
— Drie en vier...
— Twee en vijf... imperiale. .. Nog eens na...
Zij was heel nerveus, en toen Mathilde, met het thee-uur — de kinderen sliepen nu — binnenkwam, trilde haar gezichtje, kon zij zich als niet inhouden, maar deed zich geweld aan, omdat tante Constance haar zo verwonderd aanzag. En om zich een houding te geven, ging zij oom Henri zoeken, vond Van der Welcke juist in de gang, op het punt binnen te komen, en zij vroeg hem:
— Oom... komt u met ons whisten?
— Dat is goed, kleine: wie heb je nog meer...?
— Marietje zal wel willen, en Alex
— Is andere Marietje... Mary beneden?
— Neen, oom, ze is boven...
— Het is een hospitaal bij ons, hè...