Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/659

Deze pagina is proefgelezen

— Ik hou ook van het huis, zei Adèletje. Het is er zo bruin, zo donker... als iets veiligs en iets heel liefs — om ons allen rond. Ik zou het huis niet graag willen verlaten. Ik zal ook niet trouwen, niet waar... omdat ik lelijk en ziekelijk ben... en ik zal altijd blijven bij oom en tante...

Gerdy nam haar tegen zich aan.

— Jij niet... jij zal trouwen, Gerdy... en Marietje ook.

— O stil! zei Gerdy. Wees toch stil, Adèletje... Wat praat je, wat praat je van trouwen... Ik ben ook lelijk, niemand houdt van mij!!

— Hoor, zei Marie.

— Wat hoor je?

— Ik dacht... het geluid.

— Ik hoor niets...

— Hoor!

— Ja, hoor...

— Het sleept de trappen op.

— O, ik ben bang, ik ben bang! zei Gerdy.

De zusters kropen bij elkaar.

— Ik ben niet bang, zei Marietje. Ik hoor het dikwijls, zo...

— Wat is het?

— De meiden zeggen...

— Wat?

— Dat het is...

— Wie...

— De Oude Man...

— Stil...

— Hoor, hoor...

— Ze zeggen, dat het spookt...

— Het is niets misschien, zei Marietje. Het is de wind, die tocht.

— Maar alles is toe.

— In een oud huis tocht het soms heel vreemd.

— De meubels zijn ook oud.

— Hoor, het sleept...

— Het is de wind.

— In de wind, om het huis, is soms dezelfde sleping... Ik wen er aan, zei Marie.

— Ja, zei Adèletje. Je went... je went aan alles... Ik, ik blijf altijd in dit huis, bij oom en tante... Ik hou van ze.

— Ze spreken er nooit over.

— Dat is ook het beste...

— Mathilde... Wat is die bang...!

— Hoor... hoor! Het gaat naar boven.

— Het is de wind... die zuigt de tocht naar boven...

— In een oud huis — is het als leeft het oude hout...

— En als leven de meubels...

— Wat zou Mary hebben gehad?