Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/66

Deze pagina is proefgelezen

trok Addy naast zich. Zij maakte antichambre in de vestibule harer schoonouders, maar het was nu haar eigen wil te wachten, nadat zij al bijna veertien jaren gewacht had op een enkel woord, dat haar roepen zou. Zij had, met de kiesheid ener vrouw, Henri het eerste ogenblik alleen tot zijn ouders laten gaan, maar zij, ze was er op gesteld zelf haar kind tot zijn grootouders te voeren. Aan haar was het dat te doen; op dat voorrecht, op dat recht stond zij... Zij had wel Henri's aarzeling gezien, maar haar hand had zich gelegd op de schouder van haar zoon, als nam zij hem in bezit.

Zij wist niet hoe lang zij wachtte, maar het scheen haar heel lang en zij zag de vestibule duidelijk: de eikenhouten betimmering; de drie, vier familie-portretten, een paar oude gravures van stadsgezichten, de Delftse pullen op een oud kabinet; de trap, die naar boven wendde; de eiken deuren der vertrekken, die zwijgend bleven gesloten. Zij zag duidelijk het patroon der tichels van de gang en de kleuren van de brede Deventer loper... Tot eindelijk de deur van die voorkamer werd geopend, en een oude man verscheen. Zij rees op. De oude man had de trekken van Henri, maar dieper gegroefd, en zijn geschoren bovenlip viel in; de rechte neus sprong vooruit; het voorhoofd welfde zich ivorig en hoog, uit een dunne krans grauw haar. De ogen zagen uit blauw en hard, zoals de ogen van Henri zagen. De gestalte was lang en Henri was klein; de schouders waren breed en krom in de donkere, lange jas en Henri was vierkant en recht. De handen waren groot, rimpelig en benig, en sidderden, en Henri's handen waren klein en breed... Zij vergeleek in twee, drie seconden, staande, haar hand op haar zoons schouder. Toen zei de oude man:

— Constance, kom binnen...

Zij ging, duwde zacht Addy vooruit en zij traden in de kamer. Zij zag een oude vrouw, met een groot gezicht, dat haar in niets aan Henri liet denken. Het grijze haar, in het midden gescheiden, omlijstte het streng in een zilveren strakheid, de gelaatskleur was geel en wassig; de ogen, grauw, waren vol tranen en tuurden pijnlijk door dat vochte waas. De gestalte was gebogen, in de donkere, stoffen japon; de benen schenen moeilijk te lopen; het lijf was als verkromd en boog over... Zij hield Henri bij de hand.

— Constance... begon de oude vrouw en haar trillende handen hieven zich nu als tot een omhelzing.

— Hier is uw kleinzoon, zei Constance stijf.

Zij schoof Addy wat vooruit. Het kind keek met zijn strakke ogen, die de ogen waren van Henri en van de oude man, en het kind zeide:

— Dag grootpapa en grootmama...

In de grote, sombere kamer klonk zijn stem dof en toch vast. De oude vrouw en de oude man keken naar het kind, en er was