Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/685

Deze pagina is proefgelezen

kaar... Waarom spreekt u van Den Haag, en wat geven wij nu om een bal...

— Juist... dat vind ik onnatuurlijk.

— Hoor, zei Adèletje; hoe het waait!

— En het regent, zei Marietje, — Mary.

— Daar rijden oom en Gerdy en Guy nu door heen, zei Adèletje.

— Arme paarden, zei Marietje, — Mary.

Zij lachten.

— Ja... de paarden worden nat... arme beesten, zei Marietje, — Mary.

— Dirk zal ze goed verzorgen, zei Constance. De paarden lopen zo weinig...

— Maar àls ze lopen... gaan ze door regen, zei Mary verwijtend.

Er was Paul, die speelde zacht voor de piano; er was Ernst, en het was vreemd hem te zien, vriendschap als hij stilletjes gesloten had met Klaasje; samen keken ze in haar prentenboeken, de zeer verouderde, vreemde man, en het jonge, kindse kindje.

— Ik kan al lèzen, zei het kind, heel fier, het achterlijke meisje van dertien.

— Zo, zei oom Ernst.

— Ja... oom Addy leert me lezen... Kijk... uit deze boeken... met mooie letters... blauwe, gele, rode... Dat is paars... En dat, zegt oom Addy, is purper... Dat is pùrper... Dat is een mooie kleur... purper... Oom Addy leert me lezen...

En, moeilijk, spelde zij de grootkleurige woorden.

— Leert oom Addy je lezen... met kleurige letters...? vroeg Ernst.

— Ja... want van zwarte letters hou ik niet... En kijk... mijn boeken ... allemaal met mooie platen... Dat is een koning... en een koningin Dat is een sprookje, oom... Dat is een fee... De koning en de koningin zijn purper... purper... en de fee... kijk oom... kijk eens de fee... is hemelsblauw... Oom Addy... zegt dat is...: azuur...

Zij streelde het woord heel lang met de stem, als hadden de kleurennamen een bizondere beduidenis voor haar, en als wekten ze in haar op vreemde herinneringen aan heel vroege kleuren, kleuren uit vrolijke, verre landen ... daarginds... daarginds...

— Meneer Brauws zal niet komen, zei Emilie.

Neen, het regent te veel, zei Adeline; hij zal vanavond niet komen.

— Hij hoort er zo bij...

De avond ging rustig voorbij; zij brachten de oude grootmoeder en Klaasje naar bed, maar omdat tante Constance opbleef, tot het rijtuig van Utrecht zou komen, wilden zij allen opblijven...