— Hoort u niet...: het geluid... boven!
— Stil... stil... het geluid...
— Het sleept...
— Van boven af... Het is als een pas... Zo is het altijd hetzelfde...
— O mama, ik ben bang!
— Het is niets, kind...de wind... een tocht... het hout, dat kraakt...
— O, maar ik ben bang!
— Het is niets... Ik heb eens de deur opengemaakt... om te zien.
— U heeft dat gedurfd?
— Ja... Het was niets...
— Er was niets te zien...?
— Neen... Het tochtte alleen...
— En alles is toe...
— Het is niets... het is niets, mijn kind...
— Nu sleept het weg... naar beneden...
— Het is de tocht... O, mijn arm, mijn arm kind...
— O mama, ik ben ongelukkig... en ik ben bang, ik ben bang, ik ben bang!
VI
Toen Mathilde die morgen terug kwam, meende zij een zekere ontstemming, een koudheid te zien in haar man, in haar schoonmoeder — en in allen, maar misschien — besloot zij — vergiste zij zich, was zij moe, was zij nerveus, en nadat zij eerst de kinderen had gezien, hield zij zich in haar eigen kamer, waar zij wist, dat haar niemand zou lastig vallen, nu Addy uitging — naar zijn patiënten. En het was niet de geraden ontstemming, de ongewone vermoeidheid na het bal, die haar nerveus maakte — of zij overnam trilling van zenuwen van allen, die haar omringden — het was vooral om Johan Erzeele, dat zij nu, geagiteerd, haar kamer rondliep, zich zette aan het raam, weer opstond, ging naar de kinderen, weer terugkwam, zich zette voor haar piano, haar balboekje overzag, het daarna plotseling verscheurde... Nu, plotseling, verweet zij zich allerlei dingen van gisterenavond: dat zij zo dikwijls met Johan had gedanst — ook al kende zij hem van Den Haag reeds uit haar jonge-meisjesleven — hij, luitenant der grenadiers in Den Haag, zijn familie wonende te Utrecht — dat zij zich wèl met hem had geafficheerd tijdens het souper; dat zij geduld had de manier, waarop hij tot haar gesproken had, al de brutaliteit van zijn zinnen-opgezweepte hofmakerij, dat zij, willens, wetens hem gesterkt had in die brutaliteit — eindelijk, dat zij hem nauwlijks weerhouden had haar te voet — omdat het vlak bij was — te brengen naar het hôtel, waar zij zich een kamer besteld had.