Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/691

Deze pagina is proefgelezen

— Wij zullen wel genoeg hebben.

— Hoeveel?

Hij rekende het uit.

— Een vijfduizend gulden: meer niet.

— Daarvan kan ik niet leven... met twee kinderen...

— Het is genoeg, Tilly.

— Neen, het is onzin... van vijfduizend gulden in Den Haag te moeten bestaan... met twee kinderen.

— Wat wil je dan? vroeg hij brusk.

— Dat je praktijk zoekt... Je hebt maar te willen: je zou dadelijk in de mode zijn.

Hij zweeg.

— Waarom antwoord je niet?

— Omdat wij elkaar niet begrijpen, Tilly, zei hij treurig. Ik kan de praktijk, die ik heb, niet verlaten, om een modedokter te zijn.

— Waarom niet, als dat geld geeft...

— Omdat dat helemaal strijdt tegen alles... wat in mij is...

— Dat begrijp ik niet.

— Neen, dat begrijp je niet.

— Leg het mij dan uit.

— Dat is niet uit te leggen, Tilly. Dat is alleen te voelen.

— Dus ik heb geen gevoel.

— Daarvan... geen samengevoel... met mij...

— Waarom heb je mij getrouwd? vroeg zij ruw.

— Omdat ik van je hou...

— Omdat je van me houdt! zei zij ruw. Omdat ik goed genoeg ben... daàrvoor!

Haar ogen bliksemden.

— Tilly! smeekte hij, en het was of een plotselinge schrik hem verblindde, of een spook van schuld plotseling doemde uit al het zwart van de zelfonvoldaanheid der laatste jaren: die van zijn huwlijk.

— Omdat ik goed genoeg ben... in bed. Omdat je kinderen van me wilt hebben. Gezonde kinderen, kinderen, anders dan jouw familie... de familie van je moeder.

— Tilly...

— Addy! smeekte zij: hou van me, hou van me!

— Ik hou van je, Tilly...! riep hij uit, wanhopig.

— Hou van me helemaal!

— Ik hou van je helemaal! loog hij, in smart om haar.

— Neen, je houdt van me... half!

— Neen!!

— Ja...

— Neen. Je weet, dat het niet is... Ik wil door je helemaal worden liefgehad. En niet alleen ...

— Stil, Tilly, smeekte hij, ontzet. Tilly, laten wij niet ons geluk bederven!