smartelijk in zelfontevredenheid, omdat hij zich fout zag, in die grote daad van zijn nog zo heel jonge leven: zijn huwelijk, fout voor hemzelf, en fout voor zijn vrouw. Haar trouwen, omdat zij gezond was en eenvoudig normaal, met dat idee van tot-voorbeeld-stellen — zie, zo moesten wij allen zijn, normaal, eenvoudig, gezond — o haar wèl liefhebben, maar liefhebben alleen met de helft van zichzelf, zonder haar oóit iets te geven van diepere zieledingen — dingen, die hij aan allen gaf, met wie hij zich zielsverwant voelde, zonder te tellen, als in ruime verspilling — hoe had hij het zo kunnen doen — hij, die het wist voor anderen! Duidelijker dan ooit zag hij in, dat hij het nooit voor zich had geweten, en duidelijk zag hij in, dat anderen — zijn vader, zijn moeder — het hadden vermoed, dat hij niet voor zich wist, niet geweten had, toen hij Mathilde als zijn vrouw tot hen bracht — in hun midden, in hun huis. En in zijn ontroering nu, in deze eenzame denkensstilte, werd wakker in hem de energie te herstellen, o te herstellen, als het kon... alles, alles voor haar te herstellen...
Nu, plotseling, ging hij tot haar kamer, waar zij na den eten een ogenblik was, vóor het theeuur, waar hij haar dikwijls vond om met haar te zijn, een moment alleen, en hij vond haar: zij zat lusteloos in een stoel, en de kamer was donker, er naast sliepen de kinderen al... Hij stak het gas op, en hij zag haar aan, als met àl de energie, die in hem opsprong als met veren, om te herstellen, te herstellen, en zonder inleiding zeide hij:
— Tilly... wij zullen naar Den Haag gaan...
— Wat meen je? vroeg zij verrast.
— Wij zullen in Den Haag gaan wonen. Ik zal doen als je zegt, ik zal me in Den Haag een praktijk zoeken.
Zij had hem nu alleen, voor het eerst na hun gesprek die middag, en plotseling, snikkende, omhelsde zij hem, drukte hem tegen zich aan.
— Hou van me! smeekte zij.
— Ik hou van je... Het is niet goed, dat we hier blijven... Het is beter als je geheel op jezelf bent, in je eigen huis... je eigen meesteres...
— Hoe dikwijls hebben wij daar al over gesproken! snikte zij.
— Er zal geld genoeg zijn, Tilly: ik zal verdienen...
— Je rekende vijfduizend gulden.
— Neen... het zal meer zijn. Wees niet bang, heb geen zorg, het zal genoeg zijn... en je zult kunnen doen als je wilt. Ik beloof het je, ik beloof het je.
— Het is een opoffering voor je...
— Het huis te verlaten...?
— Ja...
— Ik ben gehecht aan het huis... maar het is beter, dat wij gaan naar Den Haag.
— Je ouders ... ze zullen je àllen missen...