Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/699

Deze pagina is proefgelezen

was niet tevreden, de jongens leerden slecht, niet omdat zij niet wilden, maar omdat zij geen hoofden hadden voor boeken, voor werken, voor studeren, evenmin als Alex, evenmin als Guy: de drie jongsten nog meer dan zij beiden drie blonde warrelkoppen, — Constant wat peinzend, Jan de stevigste, Piet de helderste, maar geen van allen werkers. Het was eenzelfde onmacht tot volharding, die zij allen vertoonden, met de verschillende tinten hunner karakters: Alex, die nu wel Addy ter wille zijn best deed in Amsterdam op de Handelsschool, vol geheime vrees voor het leven, geslagen als kind door die vrees, sedert hij door open deuren heen het lijk van zijn vader gezien had, éen ogenblik van gruwel en bloed; Guy, goed, gul en vrolijk, luchthartig; Constant somber in zichzelf, stug, met een vreemde blik van achterdocht diep in zijn ogen; Jan, een jongen van sport, en Piet — op Klaasje de jongste — wel van verstand de verlichtste, maar teer, schuw, meisjesachtig, en die het meeste nog Constance deed denken aan de vlasblonde poppetjes van vroeger: de kinderen vrolijk, onbezorgd, buitelend in de eetkamer van de Bankastraat, terwijl Gerrit, groot, in uniform en rijlaarzen, wijdbeens stond tussen al hun ravotten in. En nu, nu waren de jongens al niet meer onbezorgd: het waren hun rapporten, het was hun daarginds in de toekomst opengaande carrière, die hen als dwong te denken aan ernstige dingen — en het was of zij er geen van allen in groeiden met het voortbloeien van hun jaren, of zij Alex, Guy, Constant en Jan, bleven week — luchthartig — somber — ruw — en Piet zo schuw en teer, terwijl het wrede leven zich opende voor hen — de maatschappij, waarin zij een plaats moesten winnen — zij, geen van allen volhardend in de jonge studie, die hun loopbaan voorbereidde. Het was voor Addy een hele zorg, en als de jongens niet van hem allen hadden gehouden, was die zorg hem zeker onmogelijk geweest. Was hij het niet geweest, die eigenlijk hun carrière voor hen gekozen had, omdat zij niet wisten — geen voorkeur hadden — bijna àllen misschien huiverend van die angst voor het leven van maatschappelijk mens — als Alex het voelde het diepste in de melancholie van zijn neerslachtigheid — of de zelfdood van hun vader — waarvan zij allen wisten — over àllen een schaduw geworpen had — een schemering over hun kinderzielen... En Addy, als een oudere broeder, als een jonge vader, hen raadplegende, had voor hen moeten kiezen, had het lang en breed moeten bespreken: — Indisch ambtenaar — had geen van allen gewild; voor de Akademie scheen het Addy toe, dat zij geen van allen koppen hadden — en zo werd het beslist: Alex kadet — maar dat was niet gegaan; nu op de Handelsschool ging het beter — Guy, posterijen, — Constant Wageningen — Jan, de marine — en Piet, in wie Addy zag de helderste intelligentie, had hij opgezweept voor de Polytechnische School. Maar behalve Alex, gaf Guy hem last — die wel wat sufte over zijn kaarten en boeken -; Constant,