kinderen; was er wèl wat liefs om de kleine blonde dreumesen: mooie kindertjes, Constant en Jetje, gezonde kinderen — zoals Addy verlangd had... Waren zij naar bed, dan ging zij uit, 's avonds naar haar familie, naar kennissen, theedrinken, alleen... Zij vroeg hem niet mee te gaan: hij moest ook werken, en zij kwam terug met een rijtuig.
Een leegte was in haar leven, en zij poogde met zich te redeneren, gezond verstandelijk, maar licht trillend. Kom, er waren honderden vrouwen als zij, met haar man niet zo heel gelukkig... heel gelukkige huwelijken waren zo zeldzaam... men leefde toch door met elkaar... Er waren de kinderen, van wie zij veel hield... Misschien later... als zij wat ouder waren, zou het beter gaan... zou Addy zich verzoenen met zijn werkkring, van zeer gezochte dokter... zou zij ook haar kalmte, haar evenwicht vinden terug... Het leven was zo insipide: opstaan, aankleden, eten bestellen, visites maken en boodschappen doen — alleen de kinderen, zo klein nog, gaven er een lachje door heen... verder was het insipide en zo was het voor allen... Een crisis, na een paar jaren van huwelijk, dat maakte bijna iedereen door... Zij zou zich schikken, Addy zich schikken: ze zouden blijven leven naast elkaar...
Maar er volgden de dagen van tranen, van wanhoop, en zij voelde zich veel te jong, zo vol levenssap, om zo maar het leven voort te slepen...
XI
Het was in het voorjaar en Marietje Van Saetzema zou nu eens naar Den Haag gaan, om haar ouders te zien; Constance ging met haar mee.
— Wat ziet Marietje er goed uit! riep Adolfine opgetogen.
Zeker, Marietje zag er goed uit. Zij zou altijd wel bleekjes blijven, tenger mager, met smalle schouders, maar haar wangen waren toch gevulder: een zachte kalmte blikte uit haar ogen; haar lippen bloeiden, hoe bleek ook, toch in een vriendelijke glimlach. Zij was als altijd stilletjes, maar zij sprak mee, haar gebaar was natuurlijker, minder pijnlijk gedwongen...
— Maar nu moet je haar ons van de zomer ook laten, zei Constance. Want van de winter heeft de arme meid niet veel genoten van buitenlucht. Nu, langzamerhand, wordt het mooi bij ons. Ze moet nu eerst een zomer meemaken, niet waar Adolfine, voordat je haar terug krijgt...
— Dat is goed, zei Adolfine dankbaar, maar zij vond gelegenheid een ogenblik later te zeggen tot haar zuster, alleen;
— Tenminste ... als er geen bezwaren zijn.
— Welke bezwaren?
— Om Addy...