Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/716

Deze pagina is proefgelezen

— Kind...

— Mama...

— Je hebt goed gedaan je uit te spreken, zo even tegen me... Hoe bedroefd ik er om ben, je hebt goed gedaan...

— Ach... waarvoor is het geweest. Ik had liever moeten zwijgen.

— Nee... neen ... spreek... o spreek ook met Addy...

— Ik heb zo dikwijls met hem gesproken.

— Nu niet meer?

Zij haalde de schouders.

— Neen... niet zo dikwijls meer... Wat geeft het... Het is niet zijn schuld... het zijn dingen over en weer... en er is niets aan te doen.

— Jawel... jawel! Alleen...

— Wat mama... alleen...?

— Wees voorzichtig... Mathilde, ik bid je! O wees voorzichtig! Alles... alles kan weer terecht komen... Jullie zullen het samen wel later vinden... maar wees voorzichtig, wees voorzichtig... Bederf niet je leven...

Zij zagen elkaar diep in de ogen.

— Mathilde... ik mag je dat wel zeggen, niet waar? Juist ik... je moeder, kind... die heel... die heel veel geleden heeft... omdat ze haar leven zó bedorven heeft... zó bedorven... toen ze jong was... dat... o dat het als een marteling was...! Ik was een jonge vrouw, als jij, Mathilde... en... en ik was niet gelukkig... zoals jij, mijn arm kind, op het ogenblik... en...

— Ik weet het mama, antwoordde zij, heel hard.

— Je weet dat... je weet dat alles... natuurlijk kind, je weet dat... ook al heb ik er nooit met je over gesproken... Maar juist... om... òm dat alles... mag ik het wel zeggen... niet waar...: wees voorzichtig... o wees voorzichtig...

— U is bang voor dingen, die niet zijn...

— Neen kind... er is ook niets... ik weet wel, dat er niets is... alleen maar...

— Wat...

— Zie je... toen ik binnenkwam... van morgen...

— Zat Erzeele bij me...

— Ja...

— Hij is een oude kennis.

— Dat weet ik...

— Hij kwam een afspraak maken... om te tennissen... morgen.

— Ja... dat hoorde ik.

— Er was verder niets...

— Hij hield je hand vast...

— Hij is een oud vriend van vroeger... bijna van mijn kinderjaren...