Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/72

Deze pagina is proefgelezen

— Maar Addy... zei oma Van Lowe, niet goed begrijpende; hoe heb je dat zo gedaan. Heeft papa je dan gevraagd...

— Neen, oma, papa heeft me niets gevraagd, maar het is een heel goed huis, en als papa en mama het eens kunnen worden met elkaar, zou ik me er niet in mengen, maar nu is het heus wel noodzakelijk, dat ik het doe... want anders komen de meubels uit Brussel... en lopen papa en mama nog te zoeken... de een links en de ander rechts.

Hij sprak bout, maar hij was heel verlegen en had een kleur als vuur, want oma begreep het klaarblijkelijk nog niet en oom Paul zat te schudden van het lachen en trok hem bij beide handen tussen zijn knieën en het was geen ogenblik om te ravotten...

— Ach nee, oom Paul, laat nu...

Maar Paul lachte en schudde hem bij de schouders en grootmama fronste de brauwen en het was toch heus heel eenvoudig, en zo vond mama het ook, want zij zeide, rustig:

— O, ben je naar dàt huis gegaan... Bij de Bosjes... Hoeveel kamers zijn er ook weer?

— Er is beneden de suite, — zei Addy, terwijl hij, ernstig, tussen de knieën van Paul bleef; boven heeft u de grote kamer, papa de kleinere, met een kabinetje als rookkamer, en ik wil dan wel die torenkamer hebben, met zo een raam...

— Ja, maar Addy, het huis in de Emmastraat is toch ruimer.

— Het is verder van oma en tweehonderd gulden duurder; dus denk nu niet meer over het huis in de Emmastraat...

Oma Van Lowe zat stil maar stom verbaasd voor zich te kijken; Paul luisterde aandachtig en Constance en Addy bleven het voor en het tegen van de twee huizen bespreken.

— Een ruime kelder... in het huis bij de Bosjes... en een aardig tuintje, herinnert u zich... Ik vind het ook prettig dicht bij de Bosjes te zijn.

— Ja maar Addy... in de Emmastraat geloof ik toch, dat...

— Mama, denk nu niet over dat huis: het is er vochtig...

— En de aannemer komt dus?

— Om zeven uur.

Mama Van Lowe zat maar te staren van haar dochter naar haar kleinzoon. Paul schaterde weer, om het gezicht van zijn oude moeder.

— Ja, moeder, zo zijn de tijden nu! Ik heb nooit een huis voor u durven huren, niet waar...

Nu eerst scheen Constance te begrijpen, dat Addy een beetje vreemd moest schijnen aan haar moeder.

— O, zo is hij altijd, zei zij. Hij helpt ons. Hij is een kerel. Niet waar, mijn kerel...

Hij naderde haar nu, zoende haar, als om haar pleizier te doen.

— Maar nu moet ik papa vinden vóór zeven uur, anders is papa boos, zei hij zakelijk.

— Willen we dan even samen naar de Witte gaan? zei Paul.