Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/722

Deze pagina is proefgelezen

— Zie je wel, hij is al uit en hij heeft me niet eens gewaarschuwd... Ach, zo is het altijd: die kinderen zijn altijd egoïst... Wij doen alles voor hen... Wij, die hun helemaal vreemd zijn... en wat voor dankbaarheid krijg je terug... De jongen weet, dat ik van hem hou, dat ik graag met hem fiets, als Addy er niet is, maar hij dènkt er zelfs niet aan me te zoeken en me te vragen om samen te gaan... Het is alles egoïsme... het is altijd denken aan hun eigen ikje... Betalen? Betalen, dat kan ik, dat kan oom Henri wel doen... maar de minste gedachte voor mij... heeft die niet... Zo gaat het, zo gaat het... ik heb Addy verloren... en hem terug willen vinden in een ander... dat is eenvoudig onmogelijk... bespottelijk...

Hij slingerde zich ruw, nog vlug en nog lenig, op zijn fiets en een ogenblik had hij wel het genot van het mooie, schitterende wiel, dat nu gleed langs de zomerlanen, maar ook heel spoedig dacht hij somber:

— Een automobiel... die had ik graag gehad... Om die beroerde jongens koop ik er geen; het leven is al duur genoeg... En in plaats, dat Guy nu eens aan mij denkt... Ach, als je goed wil doen aan een ander, dan moet je het maar doen alleen omdat het goed is... want een beetje dankbaarheid te willen eisen... dat is snert!

Neen, het fietsen-alleen troostte hem niet; zijn mooie, nikkel-glinsterend wiel gleed loom langs de zomerlanen, en plotseling keerde hij om.

— Ik heb er genoeg van... zo alleen, zonder iemand en iets...

En langzaam reed hij terug naar huis, zette het wiel weer weg, keek toen naar de lege plaats, waar Guy's wiel gewoon was te staan.

— Heb je Guy niet gezien? vroeg Constance, toen zij haar man in de gang ontmoette.

— Hij is uit, zei, boos en kort, Van der Welcke.

— Hij heeft niet gewerkt, antwoordde zij. Ik ga altijd even kijken in Addy's kantoor of hij wel werkt... Addy heeft me dat gevraagd...

— Neen, hij heeft niet gewerkt; hij is...

— Uit?

— Ja, met zijn fiets...

— Waarom heeft hij je dan niet gevraagd meé te gaan...

— Dat weet ik niet, zei Van der Welcke boos en haalde de schouders op.

Ook Constance vond het niet aardig van Guy.

— Wat betekent dat nu, dacht zij. Hij had wel moeten werken, maar als hij nu verlangde te fietsen... kon hij zijn oom toch wel waarschuwen.

En ook haar zonk een weemoed over de ziel, omdat kinderen, zo natuurlijk-weg, ondankbaar waren... Maar zij zei Van der