Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/725

Deze pagina is proefgelezen

Addy hem had laten gaan... omdat Addy zo goed alles begreep... en iedereen... Maar juist dat alles... die gesprekken... dat afscheid... daarvoor vreesde hij... omdat er in hem sluimerde zo veel zwakheid... omdat hij niet zou kunnen gaan... als hij had moeten spreken... als hij had afscheid moeten nemen... en daarom ging hij zo, met zijn wiel en zijn beetje zakgeld.

— Maar de jongen is gek! riep Van der Welcke uit. Op zijn leeftijd... er van door te gaan... zonder geld en alleen met een fiets... De jongen is gek... Ik telegrafeer dadelijk aan Addy...

— Hij zal uit zijn... op weg naar ons hier: het is zijn dag, dat hij hier komt...

— Hij komt... met de trein van...

— Half twaalf; meestal...

De meisjes, Gerdy en Mary, kwamen binnen, hoeden op.

— Komt u, tante... het rijtuig staat voor.

— Het rijtuig...

— We kunnen als we getoerd hebben, Addy van het station halen, zei Mary.

Constance barstte in snikken uit.

— Tante, tante wat is er...!!

Van der Welcke ging; hij nam de brief voor Adeline mee...

— Hoe het haar te zeggen... dacht hij.

Boven had Constance een zenuwtoeval. Zij snikte zo — zij voelde zich zo diep rampzalig als of het een eigen kind was geweest, dat het ouderlijk huis had verlaten... voor altijd.

 
 

XIII


In de zomerende zonnedag daalde een zenuwtrillende treurigheid over geheel het grote huis. Addy was gekomen; hij had de brief van Guy gelezen, hij was dadelijk vertrokken... naar Rotterdam... Beneden, in de voorkamer, snikte Adeline aanhoudend, en uit de zonlichte serre staarde de oude grootmoeder, door het verschiet van de kamers, haar aan, omdat zij niet begreep... Adeline snikte in de armen van Emilie; Marie en Paul waren ook bij haar; boven bleven Adèletje en Mary bij Constance. Aan de deur verscheen Brauws:

— Wat is er gebeurd? vroeg hij zacht.

Van der Welcke greep zijn arm, nam hem mee in de tuin... Tegen de dikke stam van een beukenboom lag Klaasje half te slapen, Jack in haar rokje genesteld, beiden moe van het spel. Het kind neuriede zachtjes, kijkende naar boven, zich wegdromende in al het ronde goud, dat tussen de blaren, als een wemeling van ruizelende munten, neerregende over haar heen...

— Wat is er gebeurd ...? herhaalde Brauws.

Maar Van der Welcke kon niet spreken, zijn keel geschroefd.