Marianne wilde haar minste japonnetje met zij gevoerd hebben; Karel, de gymnasiast, een lange zwakke magere jongen, maar desniettemin in allerlei clubs van football, cricket, tennis, had een zakgeld, dat eenvoudig belachelijk was, en in hun jongste meisje zag Bertha neigingen, die haar angstig maakten voor de toekomst. Zo was het van buiten een groot druk huis — papa minister; de meisjes aan het Hof gepresenteerd; de jongens flink geld stuk slaande, en van binnen — tussen Van Naghel en Bertha — dikwijls een moedeloze beprating hoe het toch minder te doen: zij moesten nu Otto toch eerst wel helpen; de jongens moesten toch eerst afstuderen; de meisjes moèsten toch uitgaan, en Karel moèst toch wel blijven in de football- en cricketclubs. Zij konden éen diner minder geven op een winter, maar dat was ook eigenlijk het enige. En als de jongens, na hun promotie, ook nog geld zouden kosten als Otto hun nu kostte; als Louise en Marianne ook zouden trouwen en ook zo een uitzet moesten hebben als Emilie nu; als het altijd en altijd zo door zou gaan, zonder éen ogenblik, dat hun vergunde eens wat zuinig te zijn, dan wisten zij niet wat zij doen moesten, want hoe Bertha ook berekende en berekende... het ging zo niet met een halve ton 's jaars.
Als Van Naghel dan een ogenblik bitter werd, verweet hij aan Bertha, dat het alles haar schuld was, dat zij een Van Lowe was, dat de Van Lowe's nooit hadden kunnen rekenen, dat hun huishouden vroeger ook veel te hoog was opgevoerd, maar Bertha, rustig, de ogen dicht knippende, hield hem voor, dat Van Naghel zijn carrière te danken had aan papa Van Lowe, aan al diens relaties in die jaren, toen papa na zijn gouverneur-generaalstijd in Holland nog zeer veel invloed had kunnen uitoefenen en zij toonde hem de lijsten van haar budget, waar zij met zorg de verschillende posten had uitgerekend, hem zeggende, dat zo hij volstrekt wilde een train-de-vie als de hunne, het met de beste wil van de wereld niet voor minder te doen was... En daar zij geen uitkomst zagen, verzoenden zij zich met elkaar en werd er in een maand niet over geld meer gesproken en bleef hun leven uiterlijk het officiële en solide en toch ietwat modern getinte Hollandse huishouden: de kinderen wel van hun tijd, maar de ouders toch verstandig en degelijk en die wel zouden weten tot hoever zij konden gaan, en de kinderen zouden kunnen laten gaan. Voor niemand was de ware toestand ook zelfs maar te raden. Bertha sprak nooit met iemand, zelfs niet met haar moeder, over iets wat zweemde naar geldelijke aangelegenheden. Voor de familie en de kennissen breidde het huis in het Bezuidenhout zo deftig en solide zijn brede gevel uit, maakten de gangen, de trappen, de salons, de eetzaal, het kantoor van Van Naghel, de kamers der kinderen alle zo een indruk van onvergankelijke welvaart: de salons en eetzaal heel deftig Hollands; de kamers der kinderen, wat