— Neen, wij niet.
— Zò... jullie òok niet? Wèl... ik had toch gedàcht... dat ze Cònstance er bij zouden vragen.
— Waarom? vroeg Van der Welcke koel.
— Ach... omdat die toch... ook... aan het Hòf is geweest... vroeger. En jij òok..., niet waar... Van der Welcke?
— Ja, ik ook, zei Van der Welcke droog.
— Van der Welcke, zei Karel. Heb je dat kaartje ook van me gevonden...
— Welk kaartje?
— Wel, toen je in de stad zou komen, heb ik je een visite gemaakt.
— En ik ook hoor, Van der Welcke, viel Van Saetzema in.
— O ja, zei Van der Welcke. Het was heel beleefd van jullie. Nu, ik zal je wel eens een kaartje terug brengen.
— O, maar daar zeg ik het niet om! zei Van Saetzema.
— Daar zeg ik het niet om! herhaalde Karel breed en goedmoedig. Ik had het alleen heel beroerd gevonden, als het weg was geraakt.
— Ja... kreunde Cateau. Omdat het... dan... zo onhàrtelijk... had geschénen... Wat ziet het bruidje rood... hè, Saet... zemà? Dat wit... maakt Emilietje wèl rood...
— Meer geel, zei Van Saetzema.
— Ja, zeurde Cateau. Jouw Floortje, hè... Saet... zema... die ziet er snoézig... uit. In het wit. En wat is Dijkerhof een nette jòngen Zo een degelijke man. Maar Bertha... wat ziet die bléék...
— Meer groen, zei Van der Welcke, heel ernstig.
Cateau keek op, met de uilenogen.
— Groen? herhaalde zij bedachtzaam. Vind jij... Bertha hèus groen..., Van der Welcke? Ja... ze is zeker... moe.
— Morgen, dacht Van der Welcke, weet heel Den Haag, dat ik Bertha groen heb gevonden...
Een tableau werd zichtbaar in de verte: het was een idee van Paul geweest en hij legde het aan Constance uit.
— Zie je, het is de Weelde. Het grote rad, waaronder Marianne en Carolientje liggen verpletterd, is de Industrie, en Floortje is de Weelde, die staat met een danspas op de Industrie en strooit goud en parelsnoeren van een dubbeltje. Het is misschien wat onduidelijk, de Weelde, die boven op de Industrie staat en Marianne en Carolientje verplettert... Floortje wiebelt en grinnikt... O, je moet weten, Adolfine vond het heerlijk, dat Floortje, haar Floortje, de Weelde was en Marianne van Bertha verpletterde.
Constance, te midden van geheel haar familie, was in een zacht gelukkige stemming.
— Ach, Paul, het is toch een lief, moederlijk gevoel van