Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/88

Deze pagina is proefgelezen

heeft gehuild toen Emilietje die vent wou aannemen. De kerel is zo dom als mijn schoen... Nette sokjes, heb ik, vind je niet? Ja, Cony, waarom de mensen soms trouwen met elkaar! Adolfine en Saetzema, waarom? Ik vraag je, in Godsnaam, waarom? Otto met Francis, waarom! — Zij voelde, dat hij op de lippen had: en jij met Van der Welcke, waarom? Maar hij zei het niet, ging voort:

— Trouwen, dat is verschrikkelijk, vind ik. Elkander uitzoeken onder honderden, en dan zeggen: ik trouw met jou, ik leef met jou, ik slaap met jou, eet met jou, krijg kinderen met jou, word oud met jou, ga dood met jou: wil je? O God, Cony, hoe is het mogelijk, dat er getrouwd wordt. Het is altijd maar luk raak... Ik ril ervan als ik er aan denk...

— Paul, zeg me nu eens: wie zijn al die mensen...

Zij kende bijna niemand, van de kennissen: zowat een zestig mensen, die zich verloren tussen de veertig leden der familie. Het was nu de eerste keer, dat zij in Den Haag weer "uit" was en hoewel men zich veel aan haar had laten voorstellen, had zij weinig gesproken, de mensen weer vergeten. Paul, in zijn element, legde haar uit hoe de mensen bij elkaar waren gehaald, in welke côterie zij thuis hoorden: mensen, die elkaar niet kenden of nooit zagen, of niet groetten al kenden zij elkaar, op deze bruiloftspartij te samen gesleept omdat de ene familie de Van Naghels, en de andere de Van Ravens kende... Om al die elkaar onbekende elementen, was de partij zeker zo gedwongen, hokten telkens de gesprekken, dwaalden de mensen, die niet dansten, doelloos om, zagen ze naar de dansenden met de vage blik van een zich schikkend martelaarschap.. . Emilietje ging tussen ze heen, heel lief, blank en diafaan; Van Raven achter zich, sprak zij met allen een woordje... Van Naghel en Bertha ook waren rustig druk als gastheer en gastvrouw, als mensen van de wereld, die dat kennen en het afdoen, zonder inspanning, eigenlijk denkende aan wat zij morgen te doen hebben... De leden der familie doken telkens te voorschijn tussen de kennissen. En tussen hen allen was het bewegelijkst: Dorine; zij had het heel druk, als altijd, liep zich in het zweet voor accessoires van de côtillon, danste niet, draafde maar... Paul noemde haar: het kameel...

Het was misschien vreemd, maar Constance, naast Paul, voelde zich tevreden, gelukkig... Zij had dit in jaren zo niet meer bijgewoond, en zij voelde een rust en voldaanheid, dat zij te midden der haren was. Tranen welden telkens in haar ogen: zij wist niet waarom... Op die eerste familieavonden bij mama had zij dat zwak voor familie nog niet zo intens gevoeld, misschien omdat zij nog te schuchter geweest was... 0, hoe was het mogelijk geweest, dat zij die veertien eenzame jaren in Brussel had kunnen doormaken! In járen had zij alleen het weldadige van liefde, sympathie, vriendschap gevoeld voor haar kind: