— Ik moet zeggen, zei meneer Van Raven met bedoeling; het is heel edel van u allen...
— Ja... Van Naghel heeft het heel nobel beschouwd, zei Van Saetzema, zeer opziende tegen zijn zwager, minister, Excellentie, hem vleiende, houdende te vriend. En we hebben allen gedaan, zoals Van Naghel goed vond...
— Men weet toch nooit... zei Van Raven bedenkelijk. Maar... pardon... het is uw schoonzuster, en het is heel edel,... heel edel... van u... Twee tantes van Adeline hielden het blonde moedertje vast.
— Adelientje...
— Tante...
— Die nieuwe zuster van je... is die aardig?
— Is die lief?
— Ja, tante, heus heel lief.
— Maar het is een onfatsoenlijke vrouw geweest.
— Ach tante...
— Ja, ja, ja, meisje, we weten er alles van... wees maar wat voorzichtig.
— En word niet dadelijk koek en ei.
— Je bent zo onbedachtzaam, Adelientje.
— En Gerrit is zo goedig.
— Passen jullie maar op!
— Zo iemand kan men kwaad doen... in zijn carrière.
— Ach tante, wat... als de Van Naghels hen ontvangen.
— Ja, maar het wordt erg afgekeurd in de Van Naghels...
— Het is toch hun zuster...!
— Iedereen heeft de mond vol over hen... Ze zeggen...
— Wat?
— Dat Constance geen kind is van... haar vader.
— Maar tante, dat is toch vreselijk!
— Omdat de Van Lowe's allen zo fatsoenlijk zijn, kan zij niet...
— Neen, kàn ze niet een dochter zijn
— Van de oude Van Lowe...
— Hoor eens, tante, dat is louter geklets!
— Adelientje!
— Ik wil er niet meer naar horen, tante... Neven en nichten van de Van Saetzema's, samen met de IJkstra's. familie van Cateau.
— Die Adolfine!
— Ze is woedend!
— Waarom?
— O, om allerlei redenen. Ten eerste, omdat de Van Naghels een soirée hebben gegeven, waarop de hele familie is genieerd.
— Neen, maar, dat is dan toch ook...
— Dan, omdat Adolfine geen plaats heeft in haar huis een soirée te geven — waarop ze óok de familie zou kunnen nieeren.