Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/112

Deze pagina is proefgelezen

Hij ging treurig en langs zijn pad waren nu alle de bloemen verschrompeld. De beek was droog. De leeuwerik lag dood voor zijn voeten. De cupido's lagen dood in de verwelkte rozen.

Eros ging in den koepel en viel op het purperen bedde neêr.

Een enkele duif zieltoogde nog aan het marmeren bekken.

De snaren van de lier waren allen gebarsten...

Ook Eros voelde zijn leven vloeien uit zijn lichaam.

Hij hief òp zijn oogen, die braken, en zag om in den koepel: het kristal verweerde en spleet met lange scheuren.

— Heilige machten! bad hij. Vergeeft haar als ik haar vergeef en hebt haar lief tot het Einde, als ik haar liefheb voor eeuwig. Laat haar vinden wat zij zoekt, laat haar dwalen eens nemen een einde, laat haar zweven, als zij zweven moet, tot in de réinste sfeer... Deze sfeer was de aarde, het zoete Heden, het kleine rustpunt, waarop zij niet dwalen kon en dus voelden den dwaaldrang in zich... Heilige machten, laat haar vinden wat haar geluk is, éenmaal: