Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/117

Deze pagina is proefgelezen

ven; hij schreide omdat men hem achterliet; nu werkte hij zich op en waggelde den stoet achterna...

De nimfen lachten met klaterenden lach het druivekindje uit; en ze doken onder, en achter de rotsen.

De wind woei, de gele bladeren dwarrelden.

En het woud werd stil en eenzaam.


 

XVIII.


— Psyche, blijf! smeekte Bacchus.

— Neen, neen, laat me!

— Met jou gaat alle vreugd van het feest: Psyche, blijf!

— Ik wil niet altijd zingen, dansen, drinken: neen, neen, laat me!

Zij stiet hem van zich, zij stiet de saters van zich, zij verbrak den rondedans der bacchanten, die, dronken, schreeuwden met dronken oogen en wijd— oopen gillende monden.

— Psyche, Psyche! riepen zij allen.

Zij lachte luid, en behaagziek als een bedorven kin.

— Ik kom morgen terug, als je nuchter bent! spotte zij met haar lach. Heesch zijn je stemmen, valsch klinkt je zang, zuur zijn