Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/133

Deze pagina is proefgelezen

— Waar ga je heen?

— Ver, langs dien weg van distels, naar het koninklijk slot. Naar de vorstin, Emeralda.

— Zij is trotsch.

— Zij is de Prinses van het Juweel, en ik, ik ween juweelen. Ik ween ze voor haar. Eens is er geweest een tijd... dat ik parelen weende... O, vader, laat mij gaan!

— Ga dan... En doe boete.

— Heb dank, vader... O, geef mij uw zegen!

De kluizenaar zegende haar. Zij ging, als een pelgrim nu in haar boetekleed. Het pas was steil en vol distels begroeid.

Van ver klonk het lied van de herders.


 

XXI.


Het pad was steil, vol cactus en distel begroeid. Het was een nauw pad, gehouwen in de rots, opkronkelend het gebergte van bazalt, waar, boven, hoog, troonde het slot. Driehonderd torens stak het slot in de lucht, de wolken dreven er langs. Een zware zwartkille schaduw sloeg het slot op den bergwand neêr. In het pad waren telkens trappen van steen uitgehouwen. Zware cactusmassa's tierden