Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/135

Deze pagina is proefgelezen

gehoopt en gedroomd. O, hare verlangens van onschuld, haar hoop te zweven tot de eilanden van opaal, hare droomen rein als de duiven, die fladderden rondom haar heen...! Zij had gedwaald, door wolken, woestijn en door woud, van het Noorden tot het Zuiden; zij had den Chimera bemind en den Sfinx gevraagd; zij was geweest koningin van het Heden en geliefde van Bacchus, en nu... nu kwam zij terug, vleugelloos, met een ziel, die eeuwig haar brandde als een scharlaken hellebrand; nu kwam zij terug het steile pad op... Haar boetekleed had zij geleend, de distels verscheurden haar voetje, en bleek van pijn en lijden, van wonde voetjes en altijd schrijnende schouders, en altijd blakende ziel, was haar kleine gezichtje, dat uitkeek onder den kap wijd.

Zij steeg altijd en steunde zich met haar stok...

O, de stem van haar vader, van Eros, in den droom, na verdoovenden druivedans! Toen was de boete begonnen. Toen was zij gevlucht door het woud, door de wilde dieren heen. En de leeuw had haar voetje gelikt, de tijgerin had haar slaap gegund in het warme nest van de welpen...