Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/141

Deze pagina is proefgelezen

Een kreet ontsnapte aan de vorstin. Zij rees op: zij knarste; haar pracht en praal schuurden over elkander heen, en zij schitterde zoo, dat zij Psyche verblindde.

— Ellendige Psyche! riep zij uit. Ja, ik herken je! Gehaat heb ik je altijd, gehaat als ik haat al wat zacht is, als ik duiven haat, kinderen, bloemen! Bedrogen heb je me dus, indringster! Juweelen breng je me niet!

Psyche knielde neêr en toonde haar handjes open.

— Emeralda, ik bewijs je de hulde, die ik eens verzuimde te doen. Ik bied je topaas en robijn en zwart— purperen karbonkel. Ik kniel in deemoed voor je neêr, ik bied je mijne tranen, die stolden tot steen, en ik vraag je ootmoedig: straf mij en leg mij boete op.. Zie, verloren heb ik mijn vleugels. Naakt mag ik niet meer gaan. Zonde heb ik bedreven. Emeralda, leg mij boete op! Leg mij op de zwaarste, die je verzinnen kunt. Als ik ze doen kan, zal ik ze doen. Leg zware taak op mijn vleugellooze schouders.

Emeralda zag neêr op de knielende Psyche. De vorstin naderde hare zuster, nam de juweelen, bezag ze aandachtig, hield ze tegen den kaarsengloed, en liet ze toen vallen in een