Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/144

Deze pagina is proefgelezen

Zij zweeg. En toen voltooide zij met zachtere stem van afgrijselijk gehuichel:

— En dan: als ge mij brengt het heilig juweel, waarvan de naam niet mag uitgesproken...

Zij trad nog dichter.

— ...Wees dan gezegend, Psyche, en deel met mij, Emeralda, uw zuster, de goddelijke almacht!

Huichelend klonk haar orakelstem; zij voelde in Psyche een macht onbekend, zij vreesde voor ziel, en zij wilde voor zich winnen die macht, om zeker te zijn van de twee— almacht der wereld, beide, ziel en materie. En in de boete, zie zij oplegde, afgrijselijk, huichelde zij teedere liefde; zij naderde, knarsend en krakend, en zonstraal— uitschitterend in haar webbe van stralen de knielende zuster, en streelde met haar opalen onbuigzame vingers het gebogen lokkige hoofdje.

IJskoû doorhuiverde Psyche of haar brandende ziel bevroor.

— Ik gehoorzaam, murmelde zij.

En zij rees op, dronken van glans, stijf van ijskoude. Zij wankelde en sloot de oogen. Toen zij ze opsloeg, was zij in sombere voorhal, gehuld in haar pij; en de schildnapen naderden haar met flambouwen.