Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/149

Deze pagina is proefgelezen

illuzie. Ik heb ze nooit gekend. Ik heb altijd gerekend. De reuzegetallen dwarrelen door mijn dof en wazig brein, met hun eindelooze series van cijfers. Hoe men ook telt, men komt nooit tot de som van het eindelooze... De sterren zijn niet te tellen. Onuitrekenbaar is de verste zon, onbepaalbaar is het goddelijke. Zelfs de dichte grens van de TOEKOMST is onbenaderbaar. Daar zwemt onpeilbaar licht... O, Psyche, ik ben moê, ik ben blind. En spoedig zal ik sterven. Op deze plaats: hier wil ik blijven. Psyche, tuur door den telescoop. Is de nacht te donker? Zie je iets?

— De sterren geven wat schemerlicht.

— Tuur door den telescoop. Wat zie je? Zeg mij, wat zie je?

— In het glas, heel boven, zie ik een donker vlak, waaruit enkele stralen schieten. Is dat een zwarte ster?

— Neen, Psyche. Dat is een spin. Emeralda heeft een spin gezonden. De spin is naar boven gekropen, langs het gladde diamant: de spin weeft daar haar web. En het diamant... verweert...

— Astra...!

— Psyche, kruip dichter bij... Laat mij voelen je ronde hoofdje, je vleugellooze schoudertjes...