Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/152

Deze pagina is proefgelezen

van stof te zamelen. Spin, was het niet menschelijker lief te hebben, te leven, en zelfs te zondigen, dan te weven web over web? Spin, ik benijd je je heiligheid niet...!

De spin blies zich op kwaadaardig.

— Je schijnt nog hoogmoedig te zijn op je moord en je ontucht en schaamteloosheid! Gesleept door het slijk heb je je vorstelijken naam, je vleugels heb je gegeven voor een panthervel en een druivenkrans, en berouw is je nog vreemd. Als je was wijs geweest en was spin geworden, hadt je Emeralda gediend en behoefde je niet in de Onderwereld!

Maar bang was Psyche niet meer. Zij was gekomen om te kussen den schrijn van haar vader; zij liet haar juweelen tranen in het trezoor, dat de spinnen bewaakten, en nu steeg zij de honderden trappen op en trad op het terras van de tinnen. Daar had zij gedwaald en getuurd, toen zij een kindje was met vleugeltjes, onschuldig, en haar zieltje vol droom! Nu dwaalde zij weêr langs de wallen en de mannehooge kanteelen; de duiven fladderden om haar heen, de zwanen zagen tot haar op... En vol weemode om vroegere onschuld en jeugd, weende zij en weende zij, geen beek meer, maar topazen, robijnen, de tranen der zonde,