Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/154

Deze pagina is proefgelezen

goudene landen, met menschen van licht, die leefden onder roze bananen. Helaas, had zij niet éen paradijs betreden, het lieflijke Heden, aanbiddelijken tuin van éen oogenblik, zoo klein en zoo kort van duur! Het was voorbij, het was voorbij! O, hoe schroeide haar ziel, hoe schrijnden haar schouders, hoe blaakten haar pijnlijke oogen!

Zij weende en zij snikte, de handen voor het gezicht. Zij bemerkte niet dat de wind opstak, de horizonnen trilden, wolken aanvaarden door de lucht, witte gevaarten als torens en draken, ridders en paarden. Zij zag de verwordingen niet in de lucht, zij zag niet het op-en neêrgaan van vleugels, van vlammende vleugels in het zilveren weêrlicht uitschichtende blauw; zij horde niet donder aanraderen licht, en de wolken zag zij niet vonken. Maar eensklaps hoorde zij duidelijk:

— Psyche, Psyche!

Zij zag op. Zij zag voor zich dalen op breede wieken een ros van louter licht en vlam. En zij slaakte een kreet, die door het luchtruim klonk als een eindelooze jubel:

— Chimera!!

Hij was het. Hij daalde neêr. Het bazalten terras dreunde, als door aardbeving geschokt;