Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/155

Deze pagina is proefgelezen

onder zijn hoeven ontvonkte het steen en hij stond voor haar, vlammend en schoon.

— Chimera! kreet zij en vouwde de handen en zonk voor hem neêr op de knieën.

Zij kon niet anders zeggen. Zij was verblind en het scheen of haar ziel dreef hoog in louter liefdeverrukking.

— Psyche! klonk zijn bronzen stem. Ik ben gedaald, want ik heb je lief. Maar voeren mag ik je niet meer op mijn rug door de begoochelende luchten, omdat je zonde hebt bedreven. Psyche, het is hooge plicht, dat je opvolgt Emeralda's bevel. Daal neêr in de Hel en zoek het Juweel!

— Chimera! Aangebeden verrukking van mijn ziel, o je glans vervult mijn oogen! Je woord geeft kracht aan mijn zwakte! Ik voel het: voren mag je me niet, onwaardig ben ik je wieken. Maar aanbiddend zegen ik je, dat je verschenen ben!! Chimera, Chimera, je glans heeft mij weêr omstraald, je stem heeft mij hoog bezield en doen zal ik als je zegt... Hoop laat je uit voor mij lichten, jonge kracht stroomt door mijn leden. Chimera, ik hoop, ik hoop! Ik zal dalen in de Hel; ik zal zoeken... Zal ik vinden? Ik weet het niet... Maar ik hoop!! De horizonnen trillen van droom en ether en toekomst!