Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/158

Deze pagina is proefgelezen

dichte wolken van stof, de diepste schatten van Emeralda's vergangenheid, stuivelden op, maar zij ademde steeds, zij aarzeld nooit, haar voetje voelhorende de volgende treê en zij sloeg naar vleermuizen en vocht met de vampyrs. Als zij ze worgde, klonk een menschelijke kreet en de echo klonk duizendmalen terug, als de angstschreeuw van een moord. Maar zij versaagde niet: zij daalde steeds, zij daalde steeds...

Zij daalde steeds. Daar voelde zij geene trappen meer, maar leêgte onder haar voet, en... zij zonk... als een pluim licht, door zwaardere lucht; zij zonk, zij zonk, dieper en dieper, dieper en dieper... En zwarte tocht, en onzichtbare winde, klam en kil, bewees haar, dat zij de putten alle was afgedaald, dat zij buiten ze zonk, in een buitenlucht, onzichtbaar en zwart, dik als inkt. Nu zonk zij steeds trager, en... stond.

Zeer zachte geluiden, als violen, die klaagden, zwollen van verre op tot muziek als van zee, duizendstemmige klacht, die nooit tot melodie werd.

Het verre geluid bleef sidderen als begeleiding van wind, van zwarte tocht, die woei, en de zeemuziek overstemde. Soms trillerde het iets hooger, soms bromde het iets lager en altijd