Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/159

Deze pagina is proefgelezen

bleef het vaag en ver, ongrijpbare harmonie...

Van waar de wind kwam, van waar uitrimpelde het klagelijk ruischen, zoû Psyche gaan. En zij tastte voort met den voet, met de vingers voor zich uit, en zij ging...

Zij ging heel lang in de duisternis, tot de duisternis begon op te lichten met fosforachtige flikkering; en zij zag,

Dat zij ging op een pad tusschen twee zeeën van inkt.

Inktzwart waren de golven.

Nu hoorde zij ze bruisen, nu zag zij de kammen der golven oplichten van blauwen fosforglans.

Nu hoorde zij de zachte geluiden, de violen, die klaagden, zwellen tot een zwaar en gestadig gebruis.

De zwarte tocht zwol op als met éen reusachtig zeil en plotseling blies de orkaan.

Het weêrlichtte blauw in een pikzwarte lucht.

En tusschen de beide zeeën van inkt ging Psyche langzaam voort, tegen de windvlagen in.

Nu stiet zij haar kreet, als riep zij...

De orkaan voerde haar hulproep meê, over de eindelooze hel— oceaan... En an alle zijden doken op de gruwbare verschrikkingen: leviathan— achtige gedrochten; hun muilen hieven ze open